JULI 2019

Maandag 1-7
Half acht. Het is zonnig en fris buiten. Ik geef de kipjes hun water, en ververs het drinkbakje van de andere vogels, waar de mussen soms hun waterbad nemen, en waar vocht geen overbodige luxe is met het tropenweer van afgelopen week. In de gootsteen dansen kokerjuffers. Oeps, ze verdwijnen door de afvoer. Ik ben een groot liefhebber van insecten, niet van de muggenbulten, die ik ’s avonds op loop, als ik hier mijn blog op het bankje tik. Hier zijn ze nog, insecten, hun teloorgang is een wereldwijd probleem, het collectief issue waar bijna niemand de verantwoordelijkheid voor wil nemen, we laten het aan onze deur voorbij gaan, en boeken weer zo’n razend goedkope vlucht. Vliegen zouden we aan deze ijverige beestjes over moeten laten. Ik ben blij met ze. De vele wespen en bijen in onze tuin, ze bevruchten onze vruchtjes naar hartenlust. En zo kan Bert iedere ochtend voor mij een schaaltje frambozen plukken, ‘voor vier euro’, zegt ie dan.

Ik heb veel tijd slapend doorgebracht. Om één uur is het genoeg, en de zin om te lakken, achter, is er. Bert neemt ook de kwast ter hand, voor de voorstrijk in de bijkeuken. Ik breng het bijna tot een deurstijl verder, antracietzwart, de kleur van de keuken. Kwart op twee, de puf is over en uit, die van Bert ook, die heeft geen snotkop, hij gaat gestaag door, ik zet ter bemoediging de muziek van Johnny Cash voor ‘m op. Ik beantwoord een aantal mails, en nu is het tijd voor mijmeringen, de gesprekken met Margreet en Bert memoreren van de afgelopen avonden. Eerst de koffie, de sigaret, het sprookje voor Lissa, en dat is echt te lang geleden, dagelijks, ahum.

Ik stelde Margreet afgelopen zaterdag voor onze vijfendertigjarige vriendschap, ergens volgend jaar, samen te vieren, met vrienden van haar en mij, die we beiden kennen. We mijmerden over zolang geleden, zo kort ook. En ik die zei dat er niets is veranderd, onze gesprekken duren voort, zoals dat met niemand anders kan. ‘Ja’, zei Margreet, ‘maar in onze jonge jaren kwam God in ieder gesprek voor, jij refereerde altijd aan Hem’. Zoiets. Ik reageerde verbaasd, en vroeg of dat niet vervelend was. ‘Nee’, zei ze, ‘het was eerder nieuw voor me, hoezeer ik ook uit een katholiek nest kom’. ‘Och, ook mijn geloof is niets veranderd, hoor’, zeg ik. En nu denk ik dat geloven altijd verandert, tussen geloven en niet geloven ligt een flinterdunne muur, dat zou ik destijds niet gezegd hebben, en dat alleen al is verandering. Geloven is net zozeer niet mogelijk, als niet geloven, soms, voor mij. Ik heb maar één ziel, dat is toch iets waar ik één in ben, en die is doordrenkt met God, en dat sluit tevens atheïsme niet uit. Het is niet zo, zoals Antoniek opperde, dat sommige delen geloven, anderen niet. Wij geloven, wij geloven allen, ten diepste. Punt, en er volgt nooit een punt, en God kan dat niet zoveel schelen, niet omdat Hij onverschillig is, verre van, maar omdat Hij het is, die ten diepste kan laten. Het is inherent aan de mens om gelovig te zijn, althans dat is mijn ervaring, en het tevens te bestrijden, ook als ik dat niet wil. Mijn grootste drijfveer is God boven alles liefhebben, en daarin is inderdaad niets veranderd in vijfendertig jaar. Ik wil Hem tot in het diepste dienen, ook als ik niet weet hoe dat moet. Het is me vaak een raadsel hoe dat moet, hoe Hem te dienen, hoe Hem lief te hebben, ja, en daar ligt wel een wezenlijke verandering.

Met Bert praat ik wel vaak over het geloof, naast dat me veel is (aan)geleerd, ben ik ook een autodidact, met meer notie van de Bijbel dan de gemiddelde katholiek. Bert heeft een enorme kennis door zijn bijna priesterschap. Ik luister en leer graag van hem. Zo ontdekte ik gister bij onze ‘Burgemeester’, dat hij de werken van de mystica Theresia van Avila heeft gelezen, jaloersmakend, hierin zal ik hem niet overtreffen, ik hoef hem ook niet te overtreffen, maar hoe mooi is het geschriften van heilige aardmoeders te lezen, die ook intellectueel heel dicht nabij God leefden. We praten over de eenvoud van de kleine Theresia van Lisieux, die een zoveel meer eenvoudige manier had, zoveel menselijker misschien, om dicht bij God te leven, van haar hand geen intellectuele schrijfsels. Ik vertel Bert over Annelies, dat ik haar zei dat moeder altijd zegt, uitgezonderd ons laatste contact, dat ze er nog zo graag een aantal jaren bij wilt. Annelies reageert zoiets als; ‘Waarom, wat heeft ze nu nog’. Ik schrik daarvan, en ben te secundair dit te zeggen, en heb ook niet direct een voorstelling bij wat moeder boeit in dit leven, dat ze nog een paar jaar wil, ik kan één uur al te veel vinden, dat laatste zeg ik Annelies wel. En ik denk aan de mensen, en ze zijn er, gekluisterd aan bed, enkel nog in staat een computer te bedienen via hun lippen, bijvoorbeeld, en ook die mensen willen leven, ook die mensen vinden vervulling, ‘tja, wat heeft ze nu nog?’ Ik merk het vaker aan mensen in een comfortabele positie, met een uiterst gevarieerd leven in doen, in actie, in ondernemen, in reizen, het kan hen ontbreken aan de verbeeldingskracht van soberheid. Waarschijnlijk geldt het voor velen, en daartoe reken ik ook mezelf, dat we moeilijk uit onze eigen comfortzone kunnen treden, moeilijk met andere ogen kunnen kijken, moeilijk met andere mate kunnen meten. Wat ik wel weet is dat een leven zonder doen, actie, ondernemen, reizen ook een traktatie kan zijn, juist omdat die dingen ook van binnen plaatsvinden, juist in niets gebeurt zoveel meer. Ik hoef niet naar Israël voor de mooiste sterrenhemel, en ik moet het al helemaal niet voor een tweede keer. Ik herinner me nog zo goed dat ik, voor het eerst hier veel dichterbij, de Melkweg zag, in de Ooipolder. Fenomenaal. En de Melkweg in mijzelf reikt nog vele dieptes en hoogtes verder. Bert vroeg zich gisteravond af of de mensen die zoveel op pad moeten, wel weten wat leven is. Maar laat ons vooral niet alleen vanuit onze kleine kleinschaligheid denken.

Dinsdag 2-7
Gister zat er willen in de dag. Willen is niet het halve werk. Met te weinig puf, kom ik niet ver, al is een rustdag misschien ook ver komen. ’s Avonds heb ik een poos voor de tv gehangen. Naar amusante pulp kijken voelt toch als duivelse oren kussen, laat ik iets van calvinisme in mezelf behouden, om de discipline recht te houden. En dan te bedenken dat Bert zich zo avond aan avond ontspant. En natuurlijk is er gister veel tijd gaan zitten in mijn blog, die lappen tekst met overdenkingen ontstaan niet zomaar. ’s Avonds hebben Bert en ik ook potjes Canasta gespeeld, gelukkig had hij de winnende hand, ik had een te grote goklust en te grote dollartekens in mijn ogen, niet bijster voor een financieel directeur. Vanochtend heb ik een kleine wandeling gelopen, en dat is meer beweging dan gisteren in één dag. Het mag allemaal.

In de ochtend schrijf ik uitgebreide mails, ook een naar zingeving/Trouw. Gisteren werd ik door hen opnieuw gebeld voor een zaterdagabonnement, zolang ik nog te lezen oude kranten heb, komen er geen nieuwen binnen; ons ben zunnig, we moeten wel zuinig zijn. Ook denk ik al jaren en jaren hoe ik geld kan genereren voor psychiatrische patiënten. Er komen zoveel collectanten aan de deur, ik zie zoveel rekeningnummers voorbij komen voor goede doelen, nooit zie ik iets voor deze vergeten groep. Ideeën hieromtrent krijgen steeds meer gestalte, te meer ook omdat Annelies zich een poos heeft ingezet voor de minder bedeelde medemens, hopelijk kan ik van haar expertise leren. Ja, zingeving, mijn stukje naar de Trouw gaat overigens niet over deze plannen, wel over het zoeken naar mijn leven, en ter illustratie heb ik er de blog van gister bij gestuurd. Behalve spelen met toekomstmuziek is er vandaag ook het praktische doen, de deurpost staat nu één maal strak in de lak. De badkamerdeur heb ik, samen met Lissa, een rand van roze gegeven. Antoniek is geweest, vanavond hebben we Banks gekeken, de lieve detective, én JP komt voor een piepklein boompje, en voor een grote koffie, heel even dan, altijd een traktatie als ie ’s avonds op de stoep staat. Van Margreet krijg ik, nu laat, een prachtige inspirerende haiku, nummer 102 (!). Binnen een halve minuut heb ik mijn vervolghaiku voor morgen geschreven met veel van haar woorden. Vooruit ik zet ‘m op de blog, het is toch al twaalf uur geweest;
vlegels dorsten zout
der aarde golft in hun mond
niemand komt vandaag.

Woensdag 3-7
Vandaag is alles anders. Een moeder die op sterven ligt. Het bericht komt te vroeg vanochtend. Het bericht komt jaren te laat voor sommigen in mij. Dit bericht, in dit veilige huis, in deze mooie dagen. ‘Ik hoop zo dat het je goed mag gaan’, waren een van moeders laatste woorden. En ik fluister nu in gedachte naar haar, dat het me goed gaat. En vele tranen zijn er, nog veel meer die ik nooit zal kunnen huilen, een wereld staat stil, als zelfs moeders kunnen sterven.

En het goede nieuws is. Ik krijg een rammelhart, bij mijn zeer pittige training om half twee, en jawel, tegen twaalf uur is het Holterkastje aangesloten in het ziekenhuis. Veel te laat. Ze waren me vergeten. Er schuilt altijd een Hanneke Niemand in mij. Ziekenhuizen en wachtkamers, ik ben er niet van, het brengt onrust en tumult. En tegen deze training zie ik al dagen op, ver buiten mijn comfortzone. Vijftien minuten in zone vijf, tot in verzet honderdtachtig, met hartslag honderdnegenenvijftig. En bij het afbouwen komen de verspringingen van mijn hart, minder extreem dan anders, maar eindelijk staat het nu geregistreerd. Na veertig minuten is het klaar, en stijgt mijn hartslag plots weer flink; voer voor cardiologen, prima. Ik was me aan de wastafel, douchen mag nu niet met al die plakkers, en ik ga afwassen. Als Bert terug is ga ik boodschappen doen bij de Nettorama, passen en meten, het huishoudgeld voor deze week is bijna op. Als ik midden in de lange rij voor de kassa sta, overdenk ik de gedachte van vanochtend; dat het veel mooier is dát te geven van wat jezelf nodig hebt, dan dat weg te geven dat je niet meer nodig hebt. Om me vervolgens af te vragen wat nodig is – dat vraag ik me vaker af – op materieel gebied is er zo weinig nodig, en zo komen Bert en ik nooit iets tekort. Ik hoor gemopper in de rij. De rij stagneert. De oude gehavende man, vooraan bij de kassa, weet zijn pincode niet meer, het wil niet opschieten. De jonge gast voor me, lacht ‘m bemoedigend toe. Ik knik ook rustig, de vrouw achter mij port met haar wagentje tegen mijn billen, en haalt opgelucht adem als de man zich de code herinnert. Betalen lukt niet. De kassière zucht geërgerd, en zegt luid; uw saldo zal niet toereikend zijn. Een hele consternatie, bedrijfsleider erbij, enfin, enzovoort, enzovoort. Mijn denken gaat razend snel; ‘geven van dat wat je niet meer nodig hebt is makkelijk’. Als ik afgerekend heb, loop ik naar de oude man, die met de bedrijfsleider in gesprek is, ik bied hem aan de boodschappen te betalen, met mijn pasje. Hij weigert, ‘en als ik u dan aanbied dat u uw boodschappen terug mag betalen’, vervolg ik. ‘Ik vind dit allemaal geweldig’, zegt ie; ‘dit is het beste dat me in tijden overkomen is, en dat is genoeg, uw aanbod neem ik niet aan’. De bedrijfsleider haalt zonder enige blijk van betrokkenheid, de boodschappen uit de handen van de oude man, en zegt; ‘ga uw geldzaken bij uw bank regelen, en niet hier’. Én geeft mij een bijna boze blik, of ik het water ben dat brandt, en dat mag natuurlijk niet in supermarkten.

Om negen uur vanavond lukt het me om op de bank te gaan liggen. En dat levert spanning op. Ik voel letterlijk en figuurlijk onrust in mijn hart. Ik lig te wachten op het verlossend telefoontje over moeder. Nu ze de jaren niet meer krijgt die ze hoopte, hoop ik dat het zo spoedig mogelijk is afgelopen. Voor het eten ben ik naar de boskapel gelopen, één kaarsje voor haar, één voor mijn vroegere familie, en één voor de familie die ik nu heb, mijn eigen familie. Ik kan nergens lang blijven, ook niet in boskapellen, er zit te veel doen in de dag, en ik krijg tevens niet al te veel voor elkaar. Ik vraag Jezus of Hij moeder in vreugde zal ontvangen, en ik vóél de diepe vreugde van Hem. Pedro zal klaar staan om haar te verwelkomen, hij kon zo goed opschieten met z’n schoonmoeder. Ze zal haar kinderen Hein en Jose zien, ik zei dat haar vrijdag ook, ook daar de ijskoninginnenreactie. Het is niet erg, ik weet dat ze in vrede zal gaan, dat is wat haar past. Ik bedenk me dat ze haar moeder zal zien, die stierf toen ik vier jaar was. Zij was evenmin goed voor haar, zoals moeder niet goed voor mij is, althans dat is wat ik denk, en wat wijlen mijn oom, moeders oudste broer, in andere woorden, ooit tegen me zei. En dat maakte een verpletterende indruk, zoveel openhartigheid in een zwijgende familie. Ik loop naar huis met de zingende zin; ‘zing halleluja voor de Heer’, en zelfs de grond waarop ik loop, gewoon stoep, voelt zacht. Er hoeft niets vandaag, er is nog steeds het veilige huis, en ergens, ver weg, zijn er zussen die mij missen, ik weet het. Ook dat is niet erg. Ik weet wat het is om familie te missen, daar valt heel goed mee te leven.

Donderdag 4-7
Geen tranen om dode moeders. Ik ben blij voor haar. Ze is eindelijk zichzelf geworden, na een hard leven, waarin blijheid en vrede de boventoon voerden. En dat is de mooie erfenis van haar aan mij. Ik ben blij voor mezelf, omdat het tijdperk van ouders voorbij is. Dat ik mezelf en mezelven kan zijn, in zoverre ik mezelf dat kan gunnen, met ouders, als voorbeeld, die mij dat niet gunden. Dit tijdelijke leven was voor hen te klein. Het eeuwige is van een veel meer immense afmeting, buiten ieders begrip van tijd en ruimte. Iedere voorstelling, die ik me niet maak, zal mank lopen, maar het weten dat ze zichzelf is geworden, dat ze zichzelf eindelijk kan zien en omarmen, is me zo ruim voldoende. Ook ik ben een vredig en dankbaar mens, al wil ik het tijdelijke nog lang niet verruilen voor het eeuwige, hoeveel meer schoonheid daar ook zal zijn.

De nacht is uiterst brak. Ik heb last van hoestende longen, en mijn snotkop wil ook niet beteren. Om half vijf sta ik op, zet kruidenthee, en met een aantal sigaretten worden mijn longen rustig, en ik ook, ahum. Terug naar bed helpt niet echt, het is een spoken, ondanks de extra Tranxene die ik gisteravond voor het slapen gaan nam. Om zeven uur onthef ik mij van te plicht tot slapen. En dan belt Emmy, met het goede slechte nieuws, dat moeder gisteravond om kwart voor twaalf is vertrokken naar Anderland. Ik stuur een aantal mails rond, ik kreeg er gisteren zelf zoveel, van hen die mij zo steunen, zo fijn. Ik voel me zieker en zieker worden. Tegen achten ga ik opnieuw naar boven om Bert van de tijding te berichten, en doezel weg, ergens waar ik niet wil zijn. Ik sta zo mogelijk nog meer gebroken op. Bert vindt het tijd om naar de dokter te gaan, en als hij dat zegt. De huisarts zit deze week helemaal volgepland. Om negen uur is er een vervangende poets, Ymke is op vakantie. Een ijverig meisje dat het werk ziet. Ik probeer orde te scheppen in de vele chaos, die misschien niet zo groot is, maar het ontbreekt me aan ieder overzicht. Overal staan overblijfsels van de verbouwing, en de blikken en emmers verf staan her en der verspreid. Gister heeft Bert tot twee keer toe geschilderd. Vandaag brengt ie de laatste laag aan in de bijkeuken. Ik ga naar het ziekenhuis om de Holter terug te brengen, en krijg voorrang als ik zeg dat ik onmiddellijk weg moet, wat niet zo is, omdat ik net het bericht heb gekregen dat mijn moeder gestorven is. Thuis ga ik liggen op de bank, met teveel denken, ik tik een korte tekst dat ik voor zou kunnen lezen in de kerk bij de uitvaart, en ja, ik kan slapen, tot bijna drie uur. En daar is Robin, en verder is er niets met je aan de hand, zeggen ze bijtend in de zere wonden die ik niet heb.

Na het eten van te veel, heb ik het helemaal gehad, te brak om één stap te zetten. In samenspraak met Bert besluit ik naar Ingrid te lopen. Samen met haar gezelligen, dat kan met Ingrid zo goed. Ze zegt dat ze dinsdagmiddag vrij heeft genomen voor de begrafenis, lief, verder laten we welke moeder dan ook, links liggen. Ze brengt me terug naar huis, om onze badkamer te spotten, ze vindt ‘m wonderwel mooi, het is niet haar stijl, ik weet het. Nog een sigaret buiten, en ik ben blij als ze weg gaat. Ze heeft me nicotinepleisters gegeven, als notoire roker, mijn hoest vindt ze te erg, en of ik een paar dagen niet wil roken, oeps. Ik mail een kort schrijven naar mijn zussen. Over de spagaat die ik voel, ik hoor niet bij die familie, een begrafenis bijwonen vind ik lastig. Ik schrijf dit alles niet in die bewoordingen. Ik stuur tevens adressen op van mijn vrienden waarvan ik wil dat ze een rouwkaart krijgen. En spit me door de Bijbel, op zoek naar passende teksten, Marlies had daarom gevraagd. Laat op de avond belt ze terug, fijn, van openhartigheid en wederzijdse acceptatie is zeker sprake, al liggen onze belevenissen omtrent het vroegere gezin, omtrent de ouders, mijlenver uit elkaar. En zo voel ik dat ook vandaag alles anders is. Het veilige huis begint te lekken. Elf uur, en ik durf niet naar bed.

Vrijdag 5-7
Ik maak een betere slaap. Als ik opsta is de angst van gisteravond weg. Het huis staat weer als een huis. Bert gaat wielrennen met de mannen, en ik buig me opnieuw over de Bijbel, het is fijn om door de oude vertrouwde teksten te struinen. Ik zoek in gebedenbundels, in andere boeken naar passende teksten. Dat ik zo weinig lees is me een raadsel, ik geniet hier enorm van. JP komt me persoonlijk condoleren. Ik heb niet alle ruimte. Ook niet voor de rinkelende telefoontjes, ik pak lang niet altijd op, de mail beantwoord ik minder ijverig dan anders, en ik heb liever dat Jan-Pieter gaat. Mijn concentratie ligt bij andermans geschreven woorden. En ik ga ook door de foto’s op de laptop, zelfs door die van mijn oude laptop, als vroegere hoffotograaf van het gezin heb ik heel wat plaatjes geschoten. Ik zoek familiekiekjes met moeder in de hoofdrol, en stuur er zestien naar Gijs, die gaat daar over, heb ik begrepen van Marlies. En zelfs wanneer Bert terugkomt van het wielrennen is het flink schakelen eer ik ‘m aandacht kan geven. Met koffie lukt dat altijd. Om twee uur is het schluss. Ik ga slapen. Om half vier bel ik Emmy, en dat is vooral fijne bijpraat. Tijd voor boodschappen, en daarna staat Margreet op de stoep met haar persoonlijke condoleances. Ook fijn. Ik kan het struinen niet laten, en stuur Marlies nog een aantal teksten, en als laatste een gedicht van mij uit 2016. Ik heb inmiddels begrepen van Emmy dat mijn tekstje over moeder gesneuveld is, begrijpelijk, liever over de doden niets dan goeds, het is niet voor niets het cliché, en mijn zussen mogen bepalen, zoals zij het goed vinden dat ik niets wil bepalen, en me volledig terugtrek uit het proces van familie.

Ik geloof dat ik een erg onzinnige dag heb gemaakt, en het was heerlijk – en dat is van een grote zinnigheid – Mijn zussen zullen mijn teksten niet gebruiken, schat ik zo in; of te bijbels, of te recht in de leer, of te abstract, sjwa. Ik heb vandaag alles en iedereen verwaarloosd, en dat is voor één dag verwaarloosbaar. En wat ook leuk is; Bert heeft de bijkeuken al iets van heringericht; de koelkast staat, én de wasmachine, ja, en na zes weken thuis een was kunnen draaien, geweldig. En nu ga ik eens een stevige doelijst voor morgen maken, ik verwaarloos ons letterlijke huis al dagen, opschonen die handel.

Zaterdag 6-7
Bij mijn wandeling vanochtend, die ik een aantal dagen achterwege heb gelaten, is daar het campinggevoel. Teenslippers aan, korte broek, de roze, alleen de toiletrol ontbreekt, oh, wat schaamde ik me daar vroeger voor. Ik poets een weinig de badkamer, Bert gaat ‘m vandaag in de voorstrijk zetten, en dan is er koffie. Allebei aan het werk, Van Morrison zingt mee. Ik sta op de hoge trap, zolang Bert die nog niet nodig heeft, en haal de spullen van en uit de kast die tegen de muur in de keuken hangt. Hier is het laatste rest verbouwingsstof, emmertjes sop met groene zeep, en de afwas wordt zo heel groot; het servies, hebbedingen, krijgertjes, en souvenirs. Ik herschik een aantal spullen, doe een aantal dingen weg, en verhuis glaswerk naar de servieskast in de kamer, daar is ruimte over. En nu is er in de keuken ruim voldoende plaats, om het koffieservies van moeder, dat we ooit samen in Engeland uitzochten, ja Wedgewood, te kunnen plaatsen, mocht ik het mogen erven. Het onderste plankje laat ik voor wat het is, Ymke is er ook nog, Het is tijd voor de lunch. Ik ga broodjes halen en kook twee eitjes. Om mijn zinnen te verzetten, ter ontspanning ende vermaak, wil ik naar de stad, ik moet een hoeslaken ruilen, nu dat nog kan. Twee uur, én daar ligt de rouwbrief op de mat. De dood van moeder zwart op wit de zien komt binnen, en verslaat mij een seconde lang, en die seconde duurt dit keer één seconde. Ik ga naar buiten en huil mijn tranen op de fiets, om de dode moeder die nu wel in staat zal zijn mij te begrijpen, want zo voelt dat, zelfs wanneer ik weet dat dat niet zo zal zijn. In de vijf minuten trappen als een lamme slak, ben ik bij de stad, en klaar is het. Ik zet mijn fiets weg, en loop verder. Ik koop een aantal dingen die we nodig hebben, wat is nodig? Op de terugweg nog een potje Tahin, citroenen bij de Turk, en een hemdje afgeven bij het winkeltje, en ik ben weer thuis. Bert is klaar, en gaat tanken, en de vele lege flessen speciaalbier inwisselen over de grens. In uptempo werk me een slag in de rondte door de keuken. De laatste troep wegwerken, vóór dat Bert terug is, dat lukt me net niet, ik ben voor de tweede keer aan het dweilen als ie binnen komt. Ik ruim de bedstee nog een weinig, de tafel is zo goed als netjes. De keukenvloer is droog, Bert haalt het vloerkleed en de oude houten keukentafel naar beneden, natuurlijk schoon ik dezen ook vakkundig. Ik zet alles op z’n plek, en het plaatje is compleet; onze eigen mooie keuken. Om zeven uur leg ik me op de bank, en slaap mijn diepe middagdut.

Zondag 7-7
Laat in de avond, gisteren, krijg ik, per mail, een soort draaiboekje, met regeldingen omtrent de komende dagen, van mijn zussen, ook met iets van inhoudelijke zaken omtrent de Mis. En dat is dan de trigger. Ik blaf Bert af, en dat is een zeldzaamheid, ik corrigeer mezelf meteen. Ik ben boos en verdrietig, niet om hem. Vanochtend om half zeven, mail ik mijn zussen, over deze trigger, dat ik hier niets mee te maken mag, en wil, en kan hebben, al begrijp ik dat dat tevens een onmogelijkheid is, en ik begrijp ook als zij het niet zullen begrijpen wat voor effect zo’n mail op mij heeft. Meteen gaat de telefoon. Een zo lieve Emmy in tranen, we kunnen er goed over praten, en elkaar loslaten, fijn. Nog even terug naar bed, en inmiddels is het tijd voor een ochtendommetje.

Kwart op elf, ik kom onder de douche vandaan. Ik zie in mijn blik op de laptop, die net nog niet aanstond, de vele Mertuskoppen van vroeger en nu spiegelen, ook die van mijn zussen, en nee, het is niet fijn. Er zit huil in de ochtend. Waar vandaan, ieder zal het weten, of invullen, ik weet het niet. Is het omdat ik me straks ga begeven in het land dat ooit was. Depressies zijn zo droef, en ook agressief, althans die van mij, het keert naar de dood, ik wil me doden. Depressies zijn niet inktzwart, dat hoort misschien eerder bij somberheid. Depressies zijn eerder kleurloos. Niet de kleurloosheid van de saaiheid, van het zijn gangetje gaan, tante Toos zei het gister nog, ik kan het me wensen, een zekere saaiheid, al zou dat waarschijnlijk ook niet als gegoten zitten. Laat ik niet depressief zijn, laat er niemand depressief zijn. Gisteravond belde mijn nichtje Margot, zo fijn, om me te condoleren, en daarin hoorde ik meer een feliciteren met het nieuwe tijdperk, dat benoemde ze; het nieuwe tijdperk voor mij. Maar nu heb ik pijn, om de dode moeder die ik vanmiddag ga zien, God weet hoeveel ik van haar houd. Mijn liefste grote kleine ijskoningin, wat ik niet mag zeggen, en dat ik niet zal verzwijgen.

De rouwkamer zegt me niets, al herken ik mijn moeder tot in iedere vezel, nergens wordt ik geraakt, ook al ligt ze er ‘mooi bij’, zoals dat heet. Ik word na één minuut uit deze kamer, vol sfeervolle nep, verdreven door niets. Buiten, alleen op het bankje, bedenk ik me dat ik haar niet aan heb aangeraakt, de eerste dode die ik niet heb aangeraakt. Ik overdenk of ik dat wil, ik wil dat altijd, een laatste aai, van wie dan ook, een groet om mee te geven naar het hiernamaals, een aai om het leven te bevestigen, of is het om de koude van de dood te voelen. Moeder zal niet kouder zijn dan anders, ik besluit het niet te doen, moeder is allang weg, ze is altijd weg geweest, hoezeer ik me ook de lieve dingen van haar kan herinneren. Er is niets dat me wil resten. Bert komt bij me zitten. Ik zeg dat ik wil gaan, bij de kistsluiting hoef ik niet te zijn, Bert vindt het oké. Nog één laatste minuut bij haar, en ik kijk niet meer om, realiseer ik me nu we weer thuis zijn, ik heb haar glimp niet gevangen, ik hoef haar niet meer voor me te vangen.

De champagne, de neppe, die ik woensdag vooruitlopend op het kerend tij kocht, zou nu open mogen, maar we gaan vanavond ook naar de ‘Burgemeester’, en notoire drinkers zijn we tot op heden niet. Ik ben wel een notoire roker, heb ik twee dagen flink geminderd, vandaag stoom ik op volle kracht, niet geheel zonder angst, het is niet helemaal hypochondrisch om verontrust te zijn over mijn longen. En eten moet vandaag ook veel, ik moet het leven van vandaag goed doorvoeden, lekker. De kipjes heb ik net uitbundig verzorgd, dat lukt me minder goed de laatste week. Ze kunnen gelukkig best een dagje zonder mijn attentie, het zijn zo’n knoeiers, dat er grote hoeveelheden voer op de grond liggen, genoeg te scharrelen, al willen ze natuurlijk vooral het lekkers waar ik ze soms te schromelijk mee verwen. Zwartje is opnieuw broeds. Ik heb haar van haar nest geplukt, en het afgesloten, meestal is ze er zo overheen. Ik zit hier naast de brandende roze kaars die ik gister kocht. Lavatera op tafel, ik heb er al zoveel uitgedeeld, en nu siert deze mooie roze(!) bloem onze eigen tafel, en blijft de stoep enigszins beloopbaar aan de voorkant. Die heb ik vanochtend meteen een opknapbeurt gegeven, de uitgebloeide bloemen uit de struikmargriet gehaald, en alles aangeveegd. De lentestickers van Lissa hebben we van de raam gepeuterd, en nu prijken er tuinvogels op. Pietertjes plashoekje is verschoond, en zo net heb ik een heel aantal mails bijgewerkt, als het goed gaat vind ik dat een gezellig werkje. Of eigenlijk vind ik dan alles een gezellig werkje. Het heimweelied van dichtbij, Carrickfergus, gezongen door Joan Baez klinkt bij herhaling op Spotify, het brengt me nog dichter bij Bert. Alles is zoet, en zoeter, en dát mag ik wel hebben.

Oh, dit zijn de tijden, samen in de Burgemeester, een Jan-Pieter die aanschuift met een mooi verhalenboek, laten we luisteren naar elkaar, de momenten van leven, waarin we elkaar treffen, diep in ons middelste, of ergens dan toch. En ook ik drie bieren verder, een Texels zomervogel, een kasteel rouge, een St. feuillien Grand cru, omdat er zoveel te vieren valt. En de voltreffer van Remco, als ie Joan Baez draait, Carrickfergus, en daar zijn de oude tranen, romantisch lied van Bert en mij, en het is niet voorbij, onze oeroude liefde, we zegenen elkaar in stilte, en licht zwalkend lopen we naar huis.

Maandag 8-7
Gisteravond mailde ik Margreet, dat het afscheid van moeder, gister in het mortuarium niet als afscheid voelde, alsof dat al veel eerder heeft plaatsgevonden, en daarbij schrijf ik; ‘misschien hebben we al bij mijn geboorte afscheid genomen van elkaar’. Vanochtend krijg ik en mail van Margreet, met overdenkingen hieromtrent. Ze schrijft dat iedere geboorte een afscheid is van de ultieme verbondenheid. Een verbondenheid die moeder in haar zwangerschap niet aankon misschien, omdat ze twee kinderen, kort na hun geboorte, heeft moeten afgeven. Ben ik jarenlang naar die verloren gegane symbiose van de baarmoeder blijven zoeken, juist omdat die er nooit is geweest, vraag ik me nu af, en wou ik vroeger daarom altijd terug in haar buik, het is giswerk, ik hoef het antwoord niet te weten. Moeder is dood, de rouw is mild aanwezig en vooral afwezig, met kleine heftige piekjes van een teloorgang van een lieve moeder, en zoete herinneringen, waarin ik me, met vette tranen, voor enkele minuten graag in wentel. Ik ga door, dat is het fijnste. En ook het meest onverwachte, het leven is zo makkelijk en mild, zelfs mét een dode moeder, of is het juist dóór een dode moeder. Petra zei net door de telefoon, dat de reactie van de anderen in mij nog zal komen, ‘het zal een roerige zomer worden’, alsof ze een voorspelling deed. Ik denk zelf van niet, bovendien, roerige zomers laten zich niet voorbereiden. Dit is wat het is, het hier en nu, en het over en uit.

Na de uitspatting van gister – we blijven ouderwets tot laatste in onze kroeg – start de dag brak, én wederom vroeg, ik heb veel en zacht gedroomd, waarvan ik me alleen herinner dat ik een nieuw (oud) huis krijg, klein en kneuterig en helemaal voor mijzelf alleen, symbolischer kan haast niet. (Ik denk aan mijzelf ook vaak in de term huis) En de kippen zijn er ook al, en drie nieuwe ook, en ook handtam, nee niet brutaal, zoals sommige Okertje plachten te noemen. Ik ben vroeg bij de huisarts, geïrriteerde luchtwegen, én een virus, een tweetal puffertjes, om langere tijd te gebruiken, meer is het niet. Thuis ben ik zo moe, dat ik blij ben als de koffie op is, en ik kan gaan liggen. En daar is de buurvrouw, ook goed om het contact mee te onderhouden, morgen gaat ze op vakantie, nog een koffie dan, onze voorraad raakt op. We gaan samen op pad, met de auto, om een bulk te kopen. En dan naar de stad, de bloemenschoenen voor Bert, die we iedere zondagnacht spotten zagen we gisteren dan eindelijk voor de helft van de prijs, onze ijdele prins koopt ze met blijdschap. En dan kan ik eindelijk gaan liggen, (en Bert wielrennen). Na een dut van drie kwartier ga ik hometrainen, het luie zweet eruit, virussen eens aanpakken, met al te veel rust, zoals de vorige week, gedijt mijn lijf ook niet. Vijfenvijftig minuten tot in verzet honderdvijftig, twintig minuten in zone vier, gemiddelde hartslag honderdvijfentwintig, nu niet al te pittig, natuurlijk, wel heerlijk zo. Honger als een paard, en nog trek in een appeltaartje, wanneer komt dat nou voor, een uitzondering mag best, lekker bij de koffie. En zo zit de dag vol met niets en van alles, het is weer goed geweest, al rijzen er geregeld twijfels uit mijn diepte, zoals; is dit mijn huis, is dit Bert, wonen wij samen. Van die hele basale dingen, die we plotseling niet begrijpen, en daarbij voelen we ons ook nog vaak licht in het hoofd. Kleine vervreemdingen, kleine kortsluitingen van mijn gehavend brein, ja, ik blijf ziek, hoe dan ook.

Dinsdag 9-7
‘Vandaag wordt het voor jou een zware emotionele dag’, staat er in een van de mailtjes die ik vanochtend krijg. Ik weet dat dit lief is, echter ik voel het anders. Mijn hypergevoeligheid maakt mij rigide en te recht door zee, ik wordt woedend; hoezo wordt dit een zware emotionele dag, ligt dat al vast dan, weet zij iets, dat ik nog niet weet. Ik probeer mezelf te corrigeren, het helpt niet, er zijn mensen met het inlevingsvermogen van een garnaal, of die mij niet kennen, of niet willen kennen, ook na dertig jaar niet. Het duurt gelukkig maar één minuut, de schade is niet al te groot, en ik weet weer dat dit uit een lief hart komt, zoals ook de andere mailtjes die ik krijg. Iedereen mag anders denken, en zich anders uitdrukken dan ik, al ligt een trigger altijd wel ergens op de loer. Samen drinken we onze koffie. Ik trek de kleren aan die ik droeg toen ik moeder voor het laatst zag, smeer een crèmepje op mijn gezicht, omdat zij dat altijd zag, en we rijden richting Limburg. Het weer is zonnig, en wederom doezel ik weg in de auto. Emmy staat in de keuken voortreffelijke broodjes te smeren, de koffie is zo gezet, en nu hoeven die niet meer afgeteld te worden, zoals de ouders dat deden. Samen smullen we van de broodjes zalm. Marlies en ik met een handdoek op schoot, we zouden eens op ons goede goed knoeien. De sfeer is ontspannen, al staan de zussen enigszins op scherp en in de regelstand. De neefjes en hun vrouwen druppelen binnen, Marlies en ik wassen de laatste vaat, en gezamenlijk wandelen we naar de kerk, geen moeder meer om op te wachten.

En de Mis, wat kan ik daar nog over zeggen. Ik heb al zoveel meningen gehoord, dat het moeilijk is die van mezelf nog zuiver te treffen. Zeker is dat ik diep getroffen werd, onder andere door de liefheid en positiviteit van moeder, dat werd zwaar geroemd, de keerzijde daarvan werd enigszins aangestipt door Ri-Jean, ‘we mochten niet boos worden’, ‘we groeiden op als brave meisjes’, en doordat de keerzijde (dat er bijvoorbeeld voor alle andere gevoelens geen ruimte was) nauwelijks benoemd werd door de zussen, blijkt maar weer eens hoezeer we nog steeds niet boos mogen worden, en hoezeer we nog steeds braaf zijn. En hoezeer mijn zussen dus ook het gif van positiviteit in zich dragen, en daarin kan ik ze de hand geven, door enkel de liefheid en positiviteit van moeder te benadrukken. ‘Alsof we met een heilige van doen hebben’, liet iemand zich ontvallen. Moeder zal blij zijn geweest, ze zag zichzelf graag als heilige. Nee, wat mijn zussen betreft heeft ze zich niet hoeven keren in haar graf, gelukkig, ik zou dat ook niet willen. Marlies gaf nog een levensloop ten beste, en goochelt met jaartallen, en voor mij onbelangrijkheden, levenslopen zeggen niets over iemands leven, vind ik, ik houd er niet van, dat zal duidelijk zijn. De pastoor wist wel op subtiele wijze meer invulling te geven aan de schakeringen van haar karakter, en de moeilijkheden die dat voor kinderen met zich mee kan brengen. Ik ben blij dat ik het tot die preek heb gered. En toen waren alle maten vol, en ben ik de volle kerk uitgelopen. Ik heb me, samen met Lissa, op het terras gezet, genoten van sigaretten en de Coca Cola Zero, en bij het dankwoordje, niet gespeend van humor, leuk Moos, heb ik me weer gevoegd bij het gezelschap, en ben ik braaf mee, achter de kist met daarin onze lieve positieve moeder, naar buiten gelopen.

Met mijn zestal vrienden, samen met Bert, omarmd met Hilde, lopen we naar de begraafplaats, bij de absouteplaats de zegen van de pastoor, het laatste wijwater, een Onze Vader, Weesgegroet, een laatste groet van allen, en de familie, incluis tante Toos, Ome Jan en tante Grardie, brengen moeder naar haar plek bij vader in de kelder. Schuiven, meer stuntelen met de kist, ik knip foto’s, als fotograaf ben ik altijd figuurlijk op afstand, met mijn neus er bovenop. En Emmy zingt haar lied van Karin Bloemen, ‘geen kind meer’ (de dag waarop je moeder sterft), Ri-Jean valt in, Marlies en ik enigszins, en daar staan we gevieren, gearmd, en nu krijg ik weer die tranen, een moeder van tabee, vier zussen verlaten, de vraag is wanneer.

Een koffietafel is van een zoete troost, en heeft bijna altijd een bijna feestelijk tintje, zo ook vandaag. Verschool ik me bij vaders koffietafel achter mijn vele vrienden, nu wordt ik telkens aangeklampt en gecondoleerd, hartelijk begroet en liefdevol bejegend, ik doe zelf ook vele duiten in de zak, en Hanneke Flierefluiter vindt dit leuk, ik vaar een beetje op haar mee, handig. Een nichtje noemt het ‘een poppenkast’, ik weet het. Ik weet ook, dat ik door de jaren heen, vaak milder ben, mijn familie kan niet anders dan dit, dit is het kader waar ze niet uit willen breken, en inmiddels niet meer uit kúnnen breken, denk ik. En ik geef ze geen ongelijk. Wat heeft het mij opgeleverd, niet meer te geloven in dit gezin, niet meer te geloven in positieve, lieve ouders, en te breken met de familiebanden, al is dit niet letterlijk zo. Ik weet dat mijn manier goed is, maar daarmee is niet gezegd dat de manier van mijn zussen slecht is, ze hebben het goed gedaan. Er haddan alleen meer vlaaien mogen zijn, niet voor mij, want suiker, maar mama bood minstens een tweede stukje aan. En dat vind ik nou wel een mooie traditie.

Woensdag 10-7
Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij,
Gij weet van mijn zitten, mijn opstaan,
Gij verstaat mijn gedachten van verre;
mijn op weg zijn keurt Ge, mijn rusten,
al mijn wegen zijn U vertrouwd.
Want er komt geen woord op mijn tong,
of zie, Heer, Gij kent het volkomen.
Achter mij zijt Gij, vóór mij, rondom mij;
Dit te vatten – het is mij te wonderbaar,
te verheven – ik reik er niet toe.
Met deze Psalm, psalm 139, is mijn geloof verweven, Bert las ‘m gister voor in de Mis. Ik had ‘m uitgekozen. En verrassend ook de tweede lezing, het evangelie, was van mijn keuze. De pastoor noemde dat met naam en toenaam, en baseerde zijn openhartige preek ook daar op. Het evangelie van Johannes is zo mooi, juist omdat het contemplatief is, veel meer dan de andere drie, het beschouwd veel meer het leven van onze Heer, zonder direct met feitelijkheden aan te komen. Geloven is ook meer een manier van het leven beschouwen, geloven ligt niet vast in welk feit dan ook, hoe dicht mijn geloof ook aan weten grenst, uiteindelijk is er niets dat ik kan vatten. Net zo min als dat ik iets kan vatten van een moeder, en van haar grilligheden, verpakt in haar liefdevolle positieve jas, en die was haar op maat gesneden, en dát is wat gisteren aanschouwelijk werd gemaakt, want dat was het zichtbare. En dan kunnen er nog zoveel jaartallen zijn, nog zoveel feitjes, mij zegt dat niets. Ik voel alleen de laatste aanraking van die vrijdag, dat ik haar gezicht aanraakte, zachter dan zacht, hopend om iets te kunnen vasthouden misschien, van het leven in haar. Moeder is van tabee, en ik zie voor me hoe ze haar en mijn handen wiegt, nooit meer loslaten, nooit meer loslaten.

Te moe kijk ik het journaal. Silvia belt lichtvoetig over gister, fijn haar energie te voelen stromen. Lissa belt met Jan-Pieter, zo lief, en ook bellen we met Petra, een hoog gezelligheidsniveau, en ter traktatie is daar onverwacht een Endeavour op tv. Ook vanavond wordt het zo geen vroeg bed. Wel hebben we vandaag tot twee keer toe een diepe dut geslapen, de mooie, innige, emotionele dag van gisteren is er een van veel kruim. Deze dag voelt als een maandag, en dat vooral omdat de dag van gister als een zondag voelt. In de dag van gister huist zoveel kalmte, de kalmte én rust van de dood. En deze maandag volgt loom. Behalve dat ik zó moe ben heb ik het ook zó koud. Ik loop de hele dag met een wollen vest. Is een leven zonder moeder koud, en heb ik het daarom al zolang koud, ondanks mijn warme volle leven. Ik ben, vooral in de ochtend, bezig geweest met de foto’s van gister, het selecteren is een boel werk, het af laten drukken bij de fotograaf, zo gepiept. Kattebelletjes schrijven, en opsturen naar zussen en neefjes, een heleboel stapeltjes zo. Bidprentjes sturen naar een aantal mensen die gisteren niet aanwezig konden zijn, maar wel lieve briefjes hebben gestuurd, of andere attenties, en zo is dit ook een echte vernadag van de begrafenis, zijdelings gevuld met moeder. Dit zijn de fijne afsluitende klusjes, en nog niet de laatsten. Er wacht mijn zussen en mij nog een groot huis, met een grote verzameling aan een heel leven vol familiegeschiedenis, waarvan ik nog niet weet of ik me daarin wil begeven. Daar liggen de triggers opgestapeld.

Donderdag 11-7
Met onderbrekingen, slaap ik tot kwart voor tien vanochtend, tijd voor een tweede ontbijt. Ik bel Jan-Pieter, en daar is de eerste huil voor vandaag, twee minuten lang, het zit door de dagen, als ik me een moeder herinner van te lief, en een Lissa die vraagt of ze nu echt nooit meer kan bellen naar haar omavriend, al sprak ze haar nooit zelf. Na de koffie begint het werk, de badkamerdeur moet geschuurd voordat Bert de coating op de muur gaat aanbrengen. Daarna ontferm ik me over de tekening van Sil, een schets van mij uit onze studententijd, ze gaf ‘m bij de koffietafel, dinsdag, Bert herkende me uit duizenden, een plaatje van twintig jaar voordat ik hem leerde kennen. De complimenten aan hem, zeker de complimenten voor Sil, ze heeft me goed getroffen, ze treft mij. Ik wil het inlijsten, om hier bij mijn verzameling kunsten te hangen. Ik zoek op internet naar passende lijsten, en vind niets. Opnieuw naar de fotograaf, met een op maat gesneden papier, en raak. Thuis lijst ik de tekening zorgvuldig in. En ga de deur vervolgens aflakken. Ik pak de fiets, om een haak en nylondraad te halen, voor ons ophangsysteem, spijkers met koppen voor de kunsten. Weer thuis maak ik klein huishouden, en haal ik een boel boodschappen bij de AH. Bert schildert gestaag door. En ik kom telkens weer die twee minuten tegen, waarin ik huil, de dood daalt dan in als een kleine mokerslag.

Het is drie uur, Willian zal komen, altijd met een Brabants kwartiertje te laat, ik heb nog even voor de bank. De bel gaat. Zijn vrouw Corinne is er ook bij. Ik kan schakelen, passen en meten, maar ik doe dat liever niet, ik ben erg moe, dit laatste zeg ik. Willian kan met zijn hypomanie veel van mijn aandacht en concentratie vragen, Corinne doet dit met haar stilte. Ik kan een aanvaring niet voorkomen. Als rasatheïst praat Willian opvallend graag over het geloof, Willian kan belerend zijn, en als ik zeg, naar aanleiding van zijn opmerking dat ik toch niet een echte katholiek ben, zeg ik; ‘ik noem me niet alleen katholiek, ik ben ook een echte katholiek’. Hij begint over de vele ellende die alle religies met zich mee hebben gebracht, en of ik de geschiedenis wel ken, en hier komen de geuren en kleuren van hem vrij. Natuurlijk versta ik die, alleen al in mijn eigen kleine geschiedenis, en ook ik ben bekend met een veel grotere geschiedenis, maar zijn benadering doet mij ontvlammen. Hij benadert het vanuit het menselijk perspectief, en vergeet daarbij de God. Hij zegt dat God een verzinsel is. ‘Prima’, zeg ik, inmiddels woedend, ‘maar dan is er nog steeds een God, voor mij’, ‘en ik zeg niet dat ook maar iemand daarin hoeft te geloven, maar ik benader dit praten vanuit het goddelijk perspectief, en jij vanuit het menselijk perspectief, appels kun je niet met peren vergelijken, dus het is absoluut niet mogelijk hier met jou verder over te praten’. Voor één seconde valt ie stil, en dat is uitzonderlijk. Hij zegt dat we het toch niet eens hoeven te zijn, en nee, natuurlijk hoeven we het niet eens te zijn. Nu denk ik zelfs, het is inmiddels half twaalf, dat we het wel degelijk wel eens zijn, we kennen beiden het verleden, maar hij praat vanuit een weten, en ik vanuit het geloven, we roepen allebei uit een hele andere toren, we kunnen ons niet verstaanbaar maken voor elkaar, en dan hebben dit soort discussies geen enkele zin. Het was voor mij wel prachtig om het vuur van mijn Heer uit mijn ogen te voelen spatten, en zo voor Hem door datzelfde vuur te gaan, en te weten; ‘want er komt geen woord op mijn tong of zie, Heer, Gij kent het volkomen.

Ik ben rillerig en uit balans, het is niets voor mij om woedend te worden, grensoverschrijdend gedrag is nog minder acceptabel. Na de gulle maaltijd trekt het weg. Voor de heb, was ik de vaat, en verf ik het wc-raampje roze. En dan is M er. Gevoelig en zorgvuldig als altijd, en die eigenschappen zijn ook op Willian van toepassing, maar de toren van M past me meer, het is zo’n avond dat we in elkaars toren kunnen wonen, heerlijk.

Vrijdag 12-7
De ochtend begint zwaar, met het loden gevoel; ‘ik heb het helemaal gehad’. De dag mag me klaar zijn. Maar het is dat ik naar Ingrid moet, als eeuwige redder in de nood, er komt een meneer Pierre luxaflex bij haar monteren. Tja. Nat kom ik aan. Ik bel Bert, ik bel Jan-Pieter, vertrouwdheid in mijn brein en hart. Ik zet koffie, en rook mijn sigaretten, daar mag dat binnen, ik ga op zoek naar Pukkie, en de man is om tien op tien klaar. Het stortregent, bliksemschichten, donder. Samen drinken we koffie in Ingrids keuken, het blijkt een aimabele man, een fijn gesprek volgt. Lichter, én droog kom ik thuis. Bert zet koffie. En Robin is er om elf uur. Natuurlijk doe ik het goed, het is niet nodig dat telkens van het Ribw te horen, hoorden ze maar de pijn, het verdriet, het verlangen naar een rustiger leven, met een moeder die nooit van een tabee zou zijn geweest. Ter ontspanning ende vermaack gaan Bert en ik twee hanglampen halen voor in de bijkeuken, ik heb ze al gespot op internet, de koop is snel gesloten. Daarna is het liggen op de bank, voor anderhalf uur, mooi.

Ik lummel me door de dag, omdat ik toch vooral niets kan. Een soort kastje muur lopen, zonder verveel, en tussendoor de kleine Han- en spandiensten. De hebbedingetjes terugzetten in de badkamer, de verfpotten naar de bijkeuken verplaatsen, samen met Bert het werkje van Silvia ophangen, de tafel opruimen, en meer van dat soort niksigheden. Na de avondmaaltijd leg ik me opnieuw op de bank, weer anderhalf uur slapen. Samen spelen we potjes Canasta. Ik was een kleine vaat, en het douchen wacht en wacht. Half elf onder de douche zijn daar de tranen van; ‘mama, waar was je al die tijd toen ik zo ziek was’, en ik wil nooit meer ophouden met huilen. Maar me schonen in deze badkamer is geen avondvullend programma meer, na vijf minuten is het gedaan.

Zaterdag 13-7
Vanochtend vroeg is het lekkere aanrommelen ter voorbereiding op het koffietafeltje, ter nagedachtenis van moeder, met een alternatieve ceremonie, meer naar mijn smaak, leven, voelen, en gedachten. Een tafel vol zal aanschuiven, waarvan ik alleen Jan en Petra nog niet gezien heb, na het overlijden van moeder. Bert bakt een rijstevlaai, om Limburg eer aan te doen, al valt Limburg geen eer toe, vlaai is verdomd lekker. Ik fiets naar de markt voor fenegriekkaas, nergens anders te krijgen. Onze grote groentekraam staat er niet, Bert zal een salade maken van de bulk groenten die we hebben van de weekboodschappen van gister. Het tafellaken op de roze krijttafel, alle mooie borden, gebroken wit, uit de kast, champagneglazen, we hebben er zes, niet voldoende, dat is niet erg. Zorgvuldig dek ik de tafel, met de verschillende borden en koppen en mokken en glazen. Ik heb om elf uur de tijd om een stukje te schrijven om zo dadelijk voor te lezen, naast het epistel dat geen doorgang vond in de Mis. Ik schrijf dat mijn ouders de bakermat vormen van mijn vele depressies en mijn zo ernstige stoornis. Ik schrijf over mijn lieve dappere moeder, en dat ze dat ook was, maar dat ze niet zo dapper en lief was, mijn onvolkomenheden, mijn ziekte te omarmen. Dat zij, en ook vader, die zelfs bestreed en ontkende, dat de ouders me daarin telkens opnieuw afwezen. En dan is het makkelijk om positief en dapper te blijven, als pijn terzijde wordt geschoven bestaat ie niet. Sap in de kan, ik zet het theewater op, eitjes uit eigen tuin op het vuur, en M is er stipt om twaalf uur. Ik zet het Ave Maria op van The Mission, Pui Jesu van Webber, we luisteren, op verzoek, naar het lied ‘geen kind meer’ van Bloemen. En natuurlijk Carrickfergus, dat is het lied van deze week, van deze avond ook, en al jaren hét lied van Bert en mij. Ik lees mijn twee praatjes, en de tongen komen luchtig en vurig los. De neppe champagne vergeet ik. Uitbundig, ik althans, eet ik mijn koffietafeltje. Bij de vlaai gaat dan toch de kurk eraf, en ik kak helemaal in. Einde oefening. Ik slaap boven in ons bed van half vier tot half zes. En nu weet ik dat vooral ik het ben die dapper is, dat ik dit hellevuur heb overleefd, dat ik accepteer, loslaat, en doorga, dat is meer dan ooit iemand uit die familie heeft gedaan, maar dat maakt niet uit. Iedereen zal zijn weg gaan.

Zondag 14-7
De ochtenddromen zijn te bizar om de zondag goed op te kunnen starten; ik ben, samen met Bert, in een vakantiekolonie, een soort sektarisch heropvoedingskamp, waaruit, ook letterlijk, geen ontsnappen mogelijk is. Ik dwaal door de grote ruimtes die vredig moeten zijn; er vinden schietincidenten plaats, door een losgeslagen man, het is een heenkomen zoeken, daar waar ik dat niet kan, en Bert is weg, die mag wel gaan wielrennen. De hele dag loop ik met slangen en buizen aan mijn gezicht en hoofd, omdat ze een foto moeten nemen van mijn gehavend brein. En nergens vind ik aansluiting, de weinige gesprekken verzanden in oppervlakkigheden, zelfs het verplegend personeel verstaat mijn taal niet. De verveling viert hoogtij, er is niets dat ik kan, en dit is dan vakantie. Heb ik gister tijdens het koffietafeltje te weinig gepraat, ik werd niet gedragen door Hanneke-Flierefluiter, die me door feesten en partijen loodst. Heb ik te weinig woorden gebruikt om te vertellen over een moeder, een vader van weleer, dáár was het koffietafeltje voor. Ik had de Mis, en de dag van afgelopen dinsdag om willen buigen misschien, maar behalve met mijn twee epistels, heb ik geen duit in het zakje gedaan, een gemiste kans, ik ben niet goed in feestjes, het was er te druk, de aandacht was weg.

Tien op één, het lukt ons tot nog toe niet om gelukkig te worden, en ik weet dat het niet erg is, het mag ons (soms) ontbreken aan geluk. We denken soms aan het kutwijf, en aan de mythologisering van mijn zussen in de Mis van moeder, zoals Jan-Pieter het noemde, toen ik hem na drie keer bellen, eindelijk te pakken kreeg, vanochtend, voor zijn lieve mantelzorg. Afwassen helpt niet, de koffie met Bert, na zijn wielrennen met de mannen, helpt dit keer ook niet. Het liggen op de bank stellen we uit, met loopjes naar kastjes en muren. Germaine heeft afgebeld, en dat is maar beter zo, ik kan me niet verstaanbaar maken, ik val stil, ik val hard, niet te hard, daar heb ik mijn leven, met mijn lief en mijn lieven, te zacht voor gemaakt.

Blue Sunday, ik kan niet lopen. Ik loop naar Marianne, het staat op mijn lijstje voor komende week; wat-nog-te-doen-voordat-we-naar-ons-tweede-huis-gaan. Ik ben bekaf, voel ik als ik naar huis loop. Of meer is het dat de mist zo dik is, dat mijn benen er niet doorheen kunnen ploegen. Mijn brein is zo versluierd van een licht en lichtgrijs niemendal dat ik er niet in kan vertoeven. Om kwart op zes ben ik thuis. Bert begint met zijn zondagse soep. Ik zet me opnieuw in de badkamer, roze kraaltjes rijgen met onze Lissa, aan het touwgordijn, dat nu tussen de toilet en de douche hangt.

We hebben vanmiddag een uitgebreide dut geslapen. Lissa belt vaak met JP. En één keer met Robin, en dat is dan de eerste keer dat Robin haar hoort, hij reageert heel natuurlijk, al voel ik wel dat ie moet schakelen met plots een meisje van zeven aan de telefoon. Hij zegt vrij onverwacht; ‘nu moet ik ophangen, want ik moet weer aan het werk’, en dat is niet iets dat Lissa verstaat, logisch, hij werkt en zorgt toch ook voor haar, iets van verslagenheid is er wel. Bert legt uit dat ie misschien een afspraak heeft. Vanavond bij de Burgemeester trekt de mist uiterst traag op. Ook voor deze avond heb ik een lijstje, met dat wat ik allemaal wil bespreken. Bert is een goed luisteraar, en een inventieve andersdenker, hij weet me op andere benen te zetten, en dat geeft lucht. De nacht mag lang duren, ik wil niet meer bekaf zijn, en ik zou zo graag eens willen trainen, en willen dat niets me teveel is. Ik weet dat ik geduld heb, en ik heb een hele lange adem, en dat met het vele hoesten.

Maandag 15-7
‘Mert’, een Turkse voornaam, en zo’n beetje mijn eigen achternaam, betekent ‘volmondig en krachtig’, vertelde Jan mij zaterdag tijdens het koffietafeltje, hij vindt het treffend, laat ik het onthouden.

De dag van gisteren is in zoverre voorbij, dat ik bij het opstaan voel dat dit geen Blue Monday wordt. Wel voel ik dat de mist niet geheel is opgetrokken, dat maakt me afwezig en verstrooid, en vooral dat laatste is niets voor mij. Ik doe mijn doedingen op de automatische piloot, geef planten water, zet de bonte was aan, haal de containers binnen, herschik de bloemen in de vaas, en snoei de ergste wildernis in de tuin. Germaine is er om elf uur, voor een korte tête-à-tête. Bijzonder, haar ontvankelijkheid voor mijn ideeën en suggesties, over haar heftige leven, ze is een strijder van het eerste uur, en verdient minstens tien bonuspunten, die ze maar moeilijk aan zichzelf kan geven. Bert gaat voor een ruim honderd kilometer wielrennen, en ik ga naar de stad, zes winkels om aan te tikken, voordat we op vakantie gaan. Als eerste naar ‘het winkeltje’. Alles voor de helft, voor twaalf euro zes kledingstukken, zo goed als nieuw, twee voor Bert, leuk. Ik heb bh’s nodig, nog maar twee die echt goed zitten. De juiste maat hebben ze niet, ze bestellen er twee, ze zullen thuis afgeleverd worden, handig. Een aantal kadootjes kopen voor de geef, thee bij de drogist. En daar klampt me iemand aan van de maag/lever/darm stichting, of ie wat mag vragen. Ik zeg dat ik geen tijd heb. Hij vraagt of het niet belangrijk is om tijd te maken. Daar heeft hij een punt, zeg ik. Maar dan wil ik nog niets geven, zeg ik. Hij vraagt waarom niet. Ik zeg dat ik zelf ernstig ziek ben, en ik schiet vol (en nu weer) en dat er nog nooit iemand voor mij gecollecteerd heeft. Hij reageert zo lief, pakt mijn hand, en zegt dat ik alle reden heb om door te lopen. Door mijn tranen lach ik mijn breedste lach. M zei zaterdag weer dat ik altijd naar verbinding zoek, dat dat zo opvalt aan mij. Ik weet, ook uit de verhalen, dat ik dat als heel jong meisje al deed, met iedereen zocht ik contact, naar iedereen zwaaide ik. Gisteravond zeg ik tegen Bert dat dat in mijn natuur zit. Bert vraagt zich af of dat waar is, of het niet meer een overlevingsstrategie is; juist omdat de verbinding met het thuis er niet was, vroeger al niet, heb ik altijd gezocht naar verbinding met anderen, en doe ik dat nog steeds, ‘mensen voelen dat’ zegt Bert, ‘en komen daarom op jou af’. Dat kan een schoonheid van mijn ziekte zijn, een kleine winst. Contact met de ander, en zeker met de Ander, draagt mij inderdaad, en geeft mij het leven dat ik niet heb. Om half vier ben ik thuis en dutten wil ik niet, maar na het bekende lummelen, is dat wel wat ik ga doen, anderhalf uur van zoete slaap.

Vanavond is het contactentijd. Ik bel Marlies terug, voor haar is het een praktische aderlating, dat moeder dood is, ze heeft tijd teruggekregen, ik gun het haar zeer, de laatste jaren werd ze opgeslorpt door zorg. Ik bel met Petra, Jan-Pieter, en ik beantwoord de vele mails die ik afgelopen dagen kreeg. Met een schuin oog kijk ik even ‘de slimste mens’, nou dezen zijn dat zeker niet, Maarten van Rossem is niet te versmaden. De stoep aanvegen mag niet meer van Bert, genoeg is genoeg, of zelfs teveel. Voedingssupplementen op internet bestellen dan, in de stad kon ik ze niet vinden. Tien touwtjes (hoeveel zullen het er zijn; vierhonderd?) met kraaltjes rijgen, ja, en zo is de dag op, en ik wil meer en meer, tien voor half twaalf, ik begin te ontwaken.

Dinsdag 16-7
En weer wil ik de dag niet beginnen. De dromen zijn te pijnlijk. De ouders zijn dood, ik weet het ook in mijn ochtenddromen, de erfenis is gigantisch, zowel Emmy als ik zijn opgenomen, Emmy weet niet waarom, en lacht de boel aan elkaar. Ik weet dat we de pijn niet kunnen verdragen, en ik draag ook de gehavende Emmy en Ri-Jean, omdat ze dat zelf niet doen, en ook in mijn dromen huil ik. Ik begrijp Marlies en moeder wel, met hun eeuwige doen. Denken en voelen is te gevaarlijk. En daarom liggen hier altijd doelijstjes. En nu wil en kan ik nog even geen nieuwe dag, simpelweg omdat ie bij voorbaat te oud is.

Jan-Pieter komt, op mijn verzoek, gauw genoeg koffie drinken. Ik kan geen duiding geven aan mijn voelen, hij leest de blog van afgelopen dagen, en vindt dat ik me goed uitdruk. Ik wil het liefst gaan liggen, zoals ik dat ook wou, tijdens het koffietafeltje, ook nu doe ik dat niet. Wil ik het leven een kans geven, of ben ik te zeer beleefd. En daar zijn onze lieve JP weer, en onze lieve Bert, die ons zoveel soelaas bieden, ik hervind mijn leven, de zon schijnt opnieuw, al is dat niet buiten. Een zwaai zwaai, en tot na de vakantie. En nu lacht de afwas, ik kan weer doen, al weet ik, ja Petra, dat ik ook moet denken en voelen, dat is belangrijk voor de anderen in mij, de anderen van te veel en te pijnlijk. Vanmiddag komt Antoniek, ze is te oud, zoals Robin te jong is, het Ribw kent me niet meer, toch weet ik dat ze me kunnen begeleiden, omdat ik ze kansen geef, zoals ik mezelven altijd kansen geef. Kansen die ik van huis uit nimmer heb gekregen.

Half vijf, en we kunnen niet meer. En ik weet dat dat mag. En dat ze geen woorden hebben, om ook maar iets uit te kunnen drukken van de holte waarin ze niet kunnen leven. En daar is dan de Marlies, die we gisteravond spraken, en een half uur lang bevestigde in haar goede zorgen en haar goede bedoelingen, en ja, ik weet dat mijn zussen rekening hebben gehouden, zelfs veel, met mij, met het voorbereiden van de Mis, ze willen mij geen tekort doen, het zal zeker zo zijn. Het manco echter blijft daar dat ze me niet willen kennen, en dat ze niet weten met wie ze rekening moeten houden, als wij ons al niet uit kunnen drukken, hoe moeten zij zich dan in een Mis kunnen uitdrukken, over een leven dat er niet mocht zijn. Beter is het moeders te mythologiseren, zelfs als je niet van die moeder houd, zoals één zus (hoe een heftige onmogelijkheid is dat, die terzijde wordt geschoven, ten behoeve van wat eigenlijk). Petra vraagt zich al jaren af, waarom ik het contact niet verbroken heb met die vermaledijde familie, en ook dat begrijp ik. Maar met DIS is dat onmogelijk, er zijn zoveel invullingen en belevingen en verhoudingen ten opzichte van die familie als dat er delen zijn, dus het kan lijken dat er nog steeds familie is, en dat is ook wat die familie beoogt en wil. Maar er is niemand die mij kent, niemand die weet dat we niet meer kunnen. Dat hellevuren te hard branden te pijnlijk zijn, te gevaarlijk ook. En ik weet dat dat mag. En ik weet dat Bert daar zit, in de kamer, twee meter dichtbij, en veilig is, en ik weet van mijn familie, die ik zelf gemaakt heb, Petra, Jan-Pieter, Margreet, Silvia, ze zullen altijd naar me luisteren, ook als ik geen woorden heb om me uit te drukken.

Bert en ik willen vanavond naar Ingrid, de vrouw van de positieve energie, die ze ook altijd van mij ontvangt, zegt ze vaak, als ik bij haar weg ga. Ingrid belt op, dat ze zelfs vandaag op haar verjaardag, te moe is, ‘een andere keer graag’. En om zeven uur is daar opnieuw diegene die niet meer kan, die geen enkele vorm van leven verstaat. Ze zegt het tegen Bert, ze wil er over praten, al heeft ze de woorden niet, ook Bert niet, die enkel oppert dat we wel kunnen leven. De tranen zijn te zwaar, en Bert kan niet tegen te heftige emotie, ik weet het. We bellen Antoniek, die meteen wil komen, maar belangrijker is dat ze hier en nu luistert naar de woordloze vrouw met haar te zware tranen. We spreken af dat ik koffie zal zetten, voor Bert en mij, en de spelteierkoeken op zal eten, die ik voor Ingrid kocht. En dat we Margreet zullen bellen voor een spoedcafeetje in de stad. Alles mag, alles helpt, weg van onszelven, heel dicht bij ons vandaan.

Ik ben niet de vrouw van de emotie, net zo min als Ingrid, waarschijnlijk is het daarom dat ik haar juist op slechte dagen op zoek, om lucht te krijgen, vandaag, op deze zware dag, gaat dat dus niet. Ik vertel tegen Margreet, vanavond in de kroeg, dat ik weinig met moeder bezig ben. Dat het enkel Lissa is, die ’s avonds in bed, twee minuten huilt, omdat ze de omavriend nooit meer kan aanraken, nooit meer kan bellen, dat gaat haar begrip te boven, kruisjes op haar voorhoofd, Swipje in haar armen, dat is voldoende voor de troost. Margreet zegt dat ik in een aantal weken tijd letterlijk meer met familie bezig ben geweest, meer contact heb gehad, dan afgelopen jaren het geval is geweest, dat moet een impact hebben, misschien niet op jou, zegt ze, wel op anderen in jou. En een moeder die sterft gooit hoe dan ook jouw systeem in de war, zelfs als jij zelf daar niet onder lijdt, dat is wel wat jij nu ervaart. Verder vindt ze het vreemd dat we, de zussen en ik, al bezig zijn met zoveel praktische zaken, zoals het verdelen van de spullen, Marlies vroeg naar wat ik wou hebben, ik heb Ri-Jean, op verzoek, een lijstje gestuurd met dingen die ik eventueel wil erven. Margreet zegt dat dit een herhaling is van moeder, voorbij gaan aan emoties, en ze vertalen naar praktische zaken. Ook was het Margreet opgevallen dat ik tijdens het koffietafeltje zo gespannen was, ze werd er zelf gespannen van. Ze heeft me toen zelfs gevraagd of ik wel voldoende had verteld over moeder, ik hoorde het eigenlijk vanavond pas echt. Het is me zelf niet opgevallen dat ik gespannen was, er is me niets opgevallen, alleen de kater (was het een kater) achteraf. Och, het is zo als het is, lijden, pijn, en niet kunnen leven, zal voorlopig en op momenten, mijn deel zijn, zoals al mijn delen mijn deel zijn. Ik zal ze begroeten en omarmen, ze mogen er allemaal zijn, ze mijn mijn liefsten, de enige erfenis van mijzelf, er huist schoonheid in, omdat ze diepte geven aan mijn bestaan, zelfs aan een onmogelijk bestaan.

Woensdag 17-7
Ymke is er vandaag, ik heb me er op verheugd, in de veronderstelling dat ik van alles kan doen. Niets is minder waar. De pudding stort vrij snel na het ontwaken in. Er zit pijnlijke huil in mijn systeem, die zich niet weg laat slikken, en die ik ook beter niet weg kan slikken. Het is zoals het is, we zijn nu met de velen, de velen die zwaar gebukt gaan onder een leven dat ik niet ken. Meer dan het bed opzoeken lukt me niet, een warrige slaap brengt iets van ruimte. Ymke gaat, en Bert komt terug van het wielrennen, samen drinken we onze koffie, en ze mogen ‘gezonde’ koeken eten, omdat dat een manier van aandacht voor hen is. De loodgieter komt om de radiator te installeren op de badkamer, ook een fijn mens. Ymke heeft de ramen gewassen, ik zet spullen terug op hun plek, en schrijf, samen met Lissa, haar nieuwe gedicht op het venster achter. Daarna wagen we ons in de tuin voor het kippenhok, ik schoon het op, ik ververs het vele zand. Ik snoei de framboos, de meeste vrucht, en dat was een boel, heeft ie inmiddels gegeven, en zo kan Nans er beter door, als ze voor de kipjes zorgt. Ik veeg de stoep aan, gister deed ik dat aan de voorzijde van het huis, en kneuter binnen met Han- en spandiensten. Om vier uur gaat Bert richting zijn moeder, en ik nogmaals richting stad, er is ook één verkeerde bh gebracht per post. En op zoek naar sokken ziet Lissa een roze broek, ja, en dat is ook een manier van aandacht, ze krijgt ‘m. Thuis doen we boodschappen bij de AH, en eten we een goed maal, al koken we niet, tja, geen Bert. Lissa en ik wandelen naar Ingrid voor een kadootje op haar aanrecht, en op naar de boskapel. We kunnen bidden, fijn. We stoppen niet als we thuiskomen, durven we niet? Er zijn van die kleine taakjes die altijd moeten, of toch minstens kunnen, en nu is het dan inmiddels elf uur, de blog had ik het liefst overgeslagen, de dagen zijn niet inspirerend, niet memorabel. En naar bed gaan zit er ook niet in, ik ben bang voor de zelven, ik word zo vaak overgenomen, het leven is te beangstigend dan, en ik wil niet dat iemand dat ook maar één seconde mee hoeft te maken.

Donderdag 18-7
Het mooiste van de begrafenis van moeder is dat ik halverwege ben weggelopen. Ik zie me nog, samen met Lissa, koesterend in de zon, zitten op het terras, de Coca Cola voor ons, en het innige ontmoeten van onszelven, en geen moeder, geen zussen die tellen, geen decorum ook. Hoe kunnen ze moeder zo positief noemen, zijn ze vergeten hoe ze afgaf op anderen, hoezeer ze vader kleineerde en altijd op hem, meer dan, mopperde. En hoe ze niet met mij om kom gaan, juist omdat ze zo ‘positief’ was. Geen ruimte om op wat voor manier dan ook adem te halen. Dit zeer verstikkende milieu, dat zo te klein was om gezond in op te groeien, heeft me verdeeld tot op mijn botten. En nu is mijn leven van mij, samen met mijn verdeling, geen ouders, geen zussen, die mij niet kunnen begrijpen, misschien zelfs niet als ze dat zouden willen, de verscheuring is voor mij al te groot, de onleefbaarheid onhoudbaar, soms. Ze kunnen beter weg zijn, ik ben het zelf die zal hoeden.

Om twintig voor drie hebben we een afspraak bij de cardioloog, naar aanleiding van de holter, die ik twee weken geleden, vierentwintig uur droeg. Bert gaat mee. In de wachtkamer zitten twee stellen, voorbij middelbaar, flink aan de maat, in scootmobiels. Met een koude drukte gooien ze hun kwalen in de aanbieding, en pochen over dat wat ze niet meer kunnen, een zekere trots klinkt in hun stem, dat is wat ik hoor, ik kan er niet tegen. Ik kan niet tegen wachtkamers, zeker niet het wachten van één uur. Ik probeer me te verdiepen in tijdschriften, en oh wat heb ik een hekel aan tijdschriften. Mijn blote been, ja korte broek, omdat onze benen me zo vertrouwd zijn, wiebelt, bij wijze van wiegen. Bert zit gekluisterd aan een stille Tour de France, en wilt onze hand niet vasthouden. Ik word getroffen door een zeer oud echtpaar, door de toewijding en liefde waarmee ze elkaar bejegenen. Het bestaat. We zijn aan de beurt. Mijn hart is goed, al slaat het soms over, daar is niets mis mee, het roken heeft tot dusver geen impact op mijn gezonde hart dat in prima conditie is, ‘u kunt doorgaan met uw leven. ‘Ik kan doorgaan met mijn leven’, ik herhaal het en loop bijna lichtvoetig het ziekenhuis uit. Doorgaan met mijn leven, het lijkt even of dat kan, de dokter heeft het zelf gezegd.

Vandaag komt Ymke extra, omdat ze tijdens de verbouwing een aantal weken weg is gebleven. Deed ze gisteren de extra taken, nu zijn de routineklussen aan de beurt. Het gaat me vandaag beter. En dat maakt me blij en trots, en ook blij en trots op de andere delen, we rooien het telkens toch maar, en door hen wordt mijn kleine leven zo groot en eindeloos, dat een zekere dankbaarheid, naar hen die teveel pijn hebben om ook maar iets van het leven te verstaan, op z’n plek. Het is makkelijker om iets van geluk te ervaren, daarmee zal ik niemand iets nieuws vertellen. Vandaag kan ik kleine dingetjes doen, vooruitlopend op onze vakantie in ons tweede huis. En wat is een tweede huis, we hebben er velen; Petra noemde ooit ook de boskapel mijn tweede huis. Een tweede huis is daar waar ik kan zijn. Hecht ik daarom niet aan mijn ouderlijk huis, het mag leeggehaald worden, er liggen geen herinneringen, (ik weet dat dat niet voor iedereen, in mij, zo geldt). Het was beter geweest als ik het contact verbroken had, niet alleen een getroebleerde jeugd is zeer traumatiserend, ook hoe de ouders en familie nadien, op mijn ziek-zijn gereageerd hebben, (het niet hebben willen weten, het bestrijden, het ontkennen daarvan), dat is het heftig trauma dat nimmer ophield. Het was beter geweest het contact te verbreken, en dat kon niet, of ik kon dat niet, uit een liefdevolle wurging is welhaast geen ontsnapping mogelijk. Het is zoals het is, mijn erfenis ben ik inmiddels zelf, en ik ben het inmiddels zelf, zeker na een dood van een moeder, die telt, samen met de velen in mij, alle anderen mogen poepjes ruiken, zelfs als die zwaar riekend zijn, mijn zussen zijn goed in camouflerende odeurtjes, gelukkig maar.

Vrijdag 19-7
Ik ben om kwart voor acht opgestaan. Hans komt gauw genoeg om een kleine lekkage aan de nieuwe radiator te verhelpen. Ik was de vaat, en dan valt de ochtend wederom plat op z’n gezicht. Ik ga naast Bert zitten, die klaar zit voor vertrek voor het wielrennen met de mannen. Als ie weg is, zit er niets anders op om te gaan slapen op de bank. Om tien uur word ik ontheemd wakker, en vlucht naar Nans, voor de koffie verkeerd. Het bezoekje aan haar is een verademing, luisteren naar haar verhalen van haar mooie vakantie in Macedonië, en natuurlijk heeft ze ruimte voor mijn sores. We keuvelen over en weer, en maken voor volgende week een afspraak om samen te fietsen naar ons vakantieaders, vanmiddag fietsen, nee, dat gaat echt niet lukken. Inmiddels is het kwart voor twaalf, Bert zal zo terugkomen, de laptop gaat dicht, en is dan het eerste dat gepakt gaat worden, straks verder vanuit ons tweede thuis.

Ik vaar op routine van inpakken en wegwezen, ook Bert is daar goed in, we lopen zelfs voor op schema. De hele boel past in de auto, een afstand van niks. Bijna bij aankomst, het is iets over drieën, realiseer ik me dat dit de eerste keer is dat ik geen aanloop heb genomen naar de vakantie toe, er was geen ruimte voor voorpret. Het laantje binnenrijdend haal ik het dubbel en dwars in, heerlijk om ook hier weer thuis te komen. Er is koffie verkeerd, en verder is de familie nog aan het rommelen, vooral Annelies kan er wat van, terwijl ze tevens alle aandacht heeft voor ons, mooi. Na een kleine twee uur vertrekken ze richting Amsterdam, om daar nog uit te buiken, en heel vroeg in de ochtend het vliegtuig naar Griekenland te pakken, en nu maar hopen dat ze vele bomen zullen planten, of toch een zekere vliegschaamte zullen ontwikkelen, maar wellicht is het voldoende dat ik dat heb, zo compenseren we elkaar, it’s all in the family.

Inmiddels is het tien op half twaalf. Twee wandelingen met Flo verder, en een terras bij Moeke, op kosten van Annelies en Roel, het is een gewoonte, die ons toch telkens weer heel blij verrast. Ook tante Toos doet een lieve duit in het zakje, wat fijn toch. Ze was er vanmiddag even, met een vriend van haar, Joop, die haar met praktische raad en daad bij staat, ook dat is fijn. Belangrijk om goede mensen om je heen te hebben, al helpt dat lang niet altijd. Ik voel vanavond weer hoezeer ik moet zoeken naar een balans, zoeken naar woorden, zoeken naar Bert, praten ook, en me spiegelen aan hem, het helpt. Hij kan een advocaat van de duivel zijn, en dat is wat ik nodig heb, geen zachte heelmeester, ik hoef geen heelmeester, ziek zijn is mijn vak. Samen lopen we in liefde naar huis. Vakantie, en dat maar liefst drie weken.

Zaterdag 20-7
Wanneer ik mijn ogen open vanochtend om tien op half zeven ben ik blij verrast, hier op ons vakantieaders te ontwaken. Ik ga naar beneden, pers mijn halve citroen uit, rook mijn eerste sigaretten, en ga terug naar bed. De dromen die volgen zijn akelig, van bange vakanties waarin ik me telkens zo klein mogelijk maak en me herhaaldelijk in fietstassen verstop, ik maak er een spelletje van, om het luchtig te houden, maar de angst, waarvoor, zit er goed in. Met een akelige smaak sta ik op. Ik eet veel, dat wat bij de anderen hoort, ze mogen het, al weet ik dat het hen niet helpt. Als Bert beneden komt, laat ik Flo uit, in de hoop op lucht. Uit die lucht valt gauw genoeg regen, en dat is nou niet iets dat erg is. Koffie daarna is niet voldoende. Boodschappen doen, waarbij het ons altijd weer lukt om twee keer zoveel uit te geven dan thuis, ik zal als financieel directeur op vakantie zijn, geeft voor even ruimte. Thuis is de zwaarte er weer. In bed slaap ik van half één tot twee. Als ik beneden kom is Bert wandelen met Flo. En weer is daar het vele eten van de anderen, laat het hen vooral doen, het is vooral gezond wat we in huis hebben. Gedeprimeerd weten we niet waar we het moeten zoeken, zelfs dít huis is te klein. Ik pak het leesclubboek ‘normale mensen’ van de Ierse auteur Sally Rooney, en voor even is er verstrooiing, lezen is zo kostbaar, vertoeven in andere levens, in andere werelden, lezen is verder grijpen dan mijn gedeprimeerdheid, lezen is luchten, tot ik opnieuw in slaap val in een korte brakke slaap.

Het is een misvatting van gezonde mensen, dat je keuzes hebt, of laat ik het een luxe noemen. Positief denken is een fenomeen dat ik nu achterwege moet laten, en ook niet anders kan, dan het achterwege laten, anderen in mij hebben de ruimte nodig, en nee, ik sta niet achter de knoppen, er is geen enkele keuze, vandaag. Het leven is van een deprimerende pijn, en van een niet kunnen. Natuurlijk is dat niet nieuw. Vele jaren, in een ver verleden, zijn voorbij gegaan waarin ik niets kon, enkel zwaar somberen, en liggen, en wachten, ik wil het me niet herinneren, maar ik weet het toch. Bert nodigt me uit om in de televisiekamer de Tour te komen kijken, lief, en wederom val ik in slaap.

Bij het ontwaken tegen half zes, ben ik weer blij verrast in ons tweede huis wakker te worden, met veel moeite houd ik er iets van vast. Ik snoep mijn laatste bulk extra eten, vandaag geen extra groenten, het mag voor één keer, en nu maar hopen dat morgen alles anders zal zijn. Het is niet zo dat ik aan dode ouders denk. De enige dood waar ik aan dacht, vandaag, is die van mezelf, zonder enige eeuwigheidswaarde, als uiterste vlucht om deze onverdraaglijke dag vol te kunnen houden. Ik ga wandelen met Flo. En eindelijk, bij thuiskomst, kan ik dan thee zetten, en met een Quooker is dat hier heel makkelijk, maar zelfs tot nu, dat niet. Er zijn dagen dat de meest eenvoudige handelingen niet makkelijk is. Er zullen mensen zijn die dat verstaan, en nu, om kwart voor elf in de avond, troost me dat. Ik heb zo net de muziek aan kunnen zwengelen, de oude John Denver verlicht mijn vertrouwde hart. De verwarde chaos die mijn dag zo incompleet maakt is verdwenen. Ik heb mezelf vanavond getrakteerd, de ‘algemene’ heeft me getrakteerd, op het terras van Moeke, zonder Bert, zonder Flo, zo helemaal van mij alleen. Daar kan ik me versmelten tot de Hanneke van het complete zijn. Ik lees een weinig in het boek Normal People van Rooney, en ik weet weer wat het is om normaal gelukkig te zijn, en ik weet ook dat het helemaal niet normaal is, het is het meest fantastische presentje van vandaag. Oh leven houd me vast, nu ik jou niet vast kan houden.

Zondag 21-7
Weg is zijn liefde.
Behoedzaam schraapt de kever
het hard van zijn hart.
Haiku 121 van vandaag, of beter, van vannacht ná twaalf uur. Mijn rijmpjes, die meestal niet rijmen, zeggen meestal niets over mijn staat van zijn, en dat is wel zo mooi, gevoelige emotieloze monumentjes van andere momenten, dan het hier en nu. En vandaag is alles anders. Ik word pas om kwart op zeven wakker, nu eens niet verbaasd, het voelt vertrouwd hier, alles voelt anders. Ik zoek op Spotify naar het oude nummer ‘Go tell it on the mountain’, echt mooie uitvoeringen vind ik niet, het maakt niet uit, een ‘Nobody knows the troubles I’ve seen’ dan, van Louis Armstrong, mooi. Ik zet me buiten in de vroegzon, en dan toch nog even terug naar bed, ik durf het, en jawel, de dromen blijven achterwege. Bij mijn tweede ontwaken is het Flo haar beurt, een langere ochtendwandeling vandaag. Als we terug zijn is ook Bert beneden, gezellig koffie. We kopen Ikea leeg, een grijs metalen kastje voor de bijkeuken, en kleine roze kastjes voor in de bedstee, voor troepjes van onze Lissa, die echt niet weg kunnen. Roze hondenkonten om spullen op te hangen, en klaar, binnen een half uur is het gefikst. Thuis gaat Bert wielrennen, en ik ga ergens buiten, op een van de terrassen, slapen in de wind, dromen en gedachten mogen vervliegen in de warme koelte van mijn oude vertrouwde hoofd.

De dag ziet er uiterlijk niet anders uit dan gister, ik spit een weinig door de kranten, ik lees, hoera ik kan lezen, in het adembenemend boek van Sally Rooney, ik wandel, niet al te ver, vanwege mijn artroserug, met Flo, ik schrijf meer mails, en vanavond tikken we gedrieën Moeke aan. En het leven is tevens zo anders vandaag, zoveel zachter en gemoedelijker. Het huis heeft bezit van ons genomen, zoals wij bezit nemen van het huis. Ik denk niet dat Annelies en Roel zich voor kunnen stellen hoe het hier voor ons is, net zo min als ik me voor kan stellen hoe het hier voor hen is. Het is hier zo helemaal van ons, en dat is een groot compliment aan hun gastvrijheid, en ook verheug ik me op onze nieuwe badkamer, ons nieuwe ‘plaatje’, in ons eerste huis, hoe het er zal zijn, ook met de nieuwe Ikeakastjes, en de kleinigheden die Bert nog zal aanbrengen. Het leven is te mooi om waar te zijn, en ik weet dat dit leven waar is, in mij gaan vele waarheden schuil, er valt soms nauwelijks mee te dealen. Zo’n dag als deze maakt het leven licht, in deze dag ligt de belofte voor morgen, ik durf weer, onomwonden.

Maandag 22-7
Ik wil in de drie weken dat we hier zijn een roman schrijven, natuurlijk wil ik dat, ik maak graag vrienden met hoge latten, ze passen zo goed in mijn broekzak, hele lappen tekst komen, op de meest onmogelijke tijden, voorbij in mijn brein, ik heb al vele beginnetjes, die groter zijn dan een beginnetje. Personen, buiten mijn eigen kleine leven, en ook veel minder getroebleerd, boeien me mateloos. En nu ik dan de tijd heb, maandagmiddag, half drie, pak ik eerst het boek van Rooney. De hoofdpersonen neuken weer, na maanden van koude stilte. Ik word plotseling intens bedroefd, komt dat door de mannen waar ik het bed mee heb gedeeld, al dan niet neukend als zij dat konden, en ik het meestal niet echt wilde, maar het hoorde zo, seks en lust is iets om fijn te vinden, zelfs als het verboden is, in een jeugd waar me zoveel is wijsgemaakt. Dit zal het niet zijn, Bert is uiteindelijk toch de eerste gebleken, maagdelijkheid kun je opnieuw ontvangen, tevens bestaat er niet zoiets als maagdelijkheid, niemand is onbevangen, dat gaat niet. Het intense verdriet zal komen door mijn roman van drie weken. Al die plannen en ideeën die ik had in mijn leven, ook de veel minder ambitieuze, allen worden ingehaald door de pijn en het onvermogen van mijn leven, het hoofd boven water houden is alles wat mij rest, deze zonnige dag, in koude stilte, waarvan ik dan toch kan genieten, dat is het enige dat ik heb, het genieten van niets. En ik weet dat dat alles is. Ik heb alles.

Vanochtend in de vroege morgen, of is het nog nacht, vanaf kwart op vijf, ben ik aan het spoken. Ik sta meermalen op, en slaap telkens een ultrakorte slaap die ruw verstoord wordt door dromen, die ik nu, om half tien in de avond al lang vergeten ben, maar die wel een remmende werking hebben op de dag. De dag bestaat uit teveel woorden, en te weinig actie. Lezen en schrijven zijn ook acties, alleen het jaagt mijn hartslag niet voldoende op, bovendien is mijn bedrevenheid in schrijven niet groot, ik schrap veel, en dat is frustrerend. Ook merk ik dat ik me niet identificeer, als lezer niet, en ook niet als schrijver, met geen enkele speler. Ik vraag me zelfs af of we, in onszelf, daarom zo’n grote afstand tot elkaar hebben, identificeren we ons niet in en met elkaar, maakt dát ons leven zo moeilijk en zwaar en complex, in ons. Het is tevens heel boeiend over anderen te schrijven ten behoeve van het boek van drie weken, ahum, het is boeiend in andere mensen terecht te komen, én uitputtend, zoals bestaande mensen me ook uit kunnen putten, omdat ik me ten diepste naar hen toe beweeg, en ook graag het onderste uit de kan wil zien, altijd op zoek naar verbinding, als de ander er dan toch is. En dan toch is er die verbinding in mijzelven niet. Misschien is er daarom dat zoeken naar de verbinding met de ander buiten mij, bestaand of niet, als compensatie, als troost, voor dat wat we onszelf ontberen aan verbinding intern. Woorden, ook aan woorden kan ik hechten, ik laat ze nu voor wat ze zijn, morgen een heel andere dag, al denk ik van niet, helaas. Eerst een vroege zoete slaap, zoals Petra heeft aanbevolen.

Dinsdag 23-7
We eten twee boterhammen met royale hagelslag, dat is van zo lang geleden. Ik weet dat ze genieten, voor mij voelt het beroerd, mijn volle buik zit danig in de weg, zoals alles in de weg zit. De dood heeft ook zijn intrede gedaan in de dromen, er is niets dat mij nog rest, de weg is te lang geweest. Ik ga voor een wandeling met Flo. In de straat word ik zo vriendelijk begroet door een oude man, ik voel me diep verbonden, zó oud wil ik worden. Ik huil om mijn onvermogen en pijn. De wandeling voelt lang, de pijn in mijn rug is niets vergeleken met de nietsontziende pijn van mijn gespleten geest die door mijn lijf banjert. Thuis zet ik koffie, bakjes troost, zoveel als ik maar wil.

En wat er dan troost biedt, en of ik troost nodig heb, ik weet het niet, de dag kan weer zo uiterst comfortabel lopen, het is geen roeien zonder riemen op stilstaand water, zoals ik Margreet vanochtend mailde. Ik krijg bergen mailtjes, ik mail nauwelijks terug. Ik buig me over mijn boek, het schrijven lukt, het is heerlijk, ook het lezen. Ik weet dat het allemaal maar minimaal is, ook minimaal telt. Vanmiddag maken Bert en ik, samen met onze Flo, een lange wandeling. In de Mark zien we ooievaars, langs de oever ook, en tussen de Franse koeien, met grote slagen, ‘wat zal hun spanwijdte zijn’ zeilen ze door de lucht. Het zijn er tientallen. Adembenemend mooi. ‘Dat gelooft niemand als ik dat op mijn blog zet, Bert zegt; ‘wat maakt het uit, wij zien ze toch’. We strijken neer op het terras in een naburig dorp, waar Silvia destijds haar vijftigste verjaardag vierde, tijd gaat te snel, tijd kruipt evenzo goed. Thuis maak ik een milde slaap, binnen op de bank, en nu is Bert een mooi maal aan het bereiden, met de hete satésaus die we nog in de koelkast vinden. Het kan ons niet heet genoeg zijn. De Eftelingmuziek klinkt, als vrolijke noot, net als onze Lissa, niets is abuis, Lissa zegt liever abips, Lissa maakt graag haar eigen woorden, veel leuker.

De avond kabbelt in niemendallen. We hebben boodschappen gedaan, vooruitlopend op het grote bezoek, Jan, Margreet, Hanne, Bloeme, Woezel, van morgen. De hitte is nog steeds betoverend, ik vind het heerlijk hoe dicht ie me bij de aarde houdt. Het is inmiddels tien uur, er is niets meer dat me rest, ik ga voor een vroegslaap.

Woensdag 24-7
Veel dromen over seks, dromen over mijn gewezen minnaar, en dat was verdomd lekker. Het was vooral de lust die ons bond, daarmee is niet gezegd dat ik niet ook van hem hield, en nu nog zal ik een zwakke plek voor ‘m hebben, ik kom ‘m zelden tegen, gelukkig en helaas. Bert vindt het te heet voor seks, blijkbaar honger ik. Het ontbijt is overdadig, ik zie mijn buik groeien, Lissa zal me dankbaar zijn, ze houdt van volle buiken, en eigenlijk is het zo dat ik volle mensen ook veel fascinerender vind dan magere. Ik leg me er meesmuilend bij neer, dat deze drie weken mijn eetpatroon niet al te bijster zal zijn, tja, vooralsnog word ik niet moe, en daar is het allemaal om begonnen, laat ik geen kniesoor zijn. Bert is om zeven uur opgestaan, een unicum, ook hij is bekend met de streber, er zal gefietst moeten worden, de hitte vooruit, al is het nu, tegen tienen, al goed heet, heerlijk.

Margreet en familie zijn er om half twaalf, de dag vervolgt zijn relaxte loop, ieder gaat haar of zijn gang, deze heetste dag ooit gemeten, het is heerlijk. Hanne en Bloeme amuseren zich, als altijd, zo gezellig samen, trekken kasten open voor versnaperingen, op mijn verzoek, de diepvries gaat open voor de ijsjes, Jan en Bert gaan voor het serieuze werk naar de tv-kamer, de Tour gaat echt niet door als zij niet kijken. En natuurlijk zetten Margreet en ik een boompje op. Flo en Woezel verkoelen zich in de Mark, en wij sjokken er zwetend achteraan. Uitgebreid tafelen met het lekkers van Bert. Bloeme en Jan trappen een balletje met de viervoeters, onder luid geblaf van Flo. Verse ananas en watermeloen van de gasten, en ook nog een koffie na. Bijna negen uur. Een zwaai zwaai, en deze mooie zomerse vakantiedag gaan Bert en ik nog uitluiden met een klein afzakkertje bij Moeke. Dit zijn de dagen.

Donderdag 25-7
Alle knuffels moeten mee naar bed, ik voel diepe angst bij Lissa, hebben we een te fijne dag gemaakt, nee dat is het niet, ik zoek in de donkerte van de slaapkamer in mijn eigen donkere krochten van mijn hoofd. Net voor het slapen gaan, zag ik de mail van Emmy. Een aardige onpersoonlijke mail. Emmy is van de gereserveerde ingehouden mails, (zoals zij is?!) niet per se zakelijk, zoals Marlies, meer een onhandigheid van schrijven. Ze schrijft over hun vakantie, ze zijn maandag teruggekomen, ze refereert op geen enkele wijze naar mijn mails. Ik heb vorige week donderdag de ochtendblog naar mijn zussen gemaild, misschien niet handig, maar ik wou mezelf illustreren, laten zien op hoe vele benen ik hink, en hoe moeilijk het is om om te gaan met familie, en sowieso met het leven. Alleen van Ri-Jean krijg ik een openhartige reactie, zeg maar een directe linkse, heel lief, heel correct, ik ben gevloerd, en ik begrijp haar. Emmy en Marlies zwijgen in alle talen, zoals de familie immer zwijgt, een doodzwijgen. En natuurlijk ook dat is hun goed recht. De dromen vannacht zijn heftig, het zussenfront is daar. Vanochtend bij het ontwaken is het makkelijker dood te gaan, dan dat we zussen hebben. Laten we dan in godsnaam geen zussen hebben.

Ook hier is klein huishouden, ik houd ervan, een kleine afwas, een volle afwasmachine, de keuken schonen, bezwete kleren, en dat zijn er veel, in de wasmachine. En immer het kantoor opruimen, ik presteer het altijd van iedere tafel een bureau te maken. Ik ben de vrouw van het papier en de briefjes, de pennen en de boeken, en altijd krabbeltjes maken met aantekeningen, en nee, nu eens niet met doelijstjes. Teksten zijn mijn vak, al mijn hele leven, toneel, theater, cabaret, de liefdes van vroeger, daarin verandert in wezen niets, de uitvoering is enkel anders. En tevens geloof ik, in tegenstelling tot Margreet, in de veranderlijkheid van de mens. In de aanpassing, in de maakbaarheid, enigszins, in mezelf althans, dingen die de buitenwereld niet op zullen merken, stappen en latten die ik overal en nergens altijd weer zet en leg, ook daar houd ik van, het doen en doorgaan. Tijdens de koffie, vanochtend, praat ik met Bert over de impasse, de spagaat met mijn zussen, zijn invalshoek kan zo anders zijn. Ook hij is een mens van de liefde, en ik denk dat ik, en Lissa, de enige ben, die weet hoe uitbundig hij zich hierin uit. Hij is tevens veel objectiever, zeker ten aanzien van mijn zussen, waar hij ook van houdt, maar waar hij een veel grotere afstand tot heeft. Hij spiegelt mijn denken en voelen en wendingen en gedragingen, ik kan hem volgen. Om twee uur zijn we terug thuis, terug bij de kipjes, terug bij de tuin, de potplanten staan droog, vandaag voor het eerst in Nederland veertig graden, heerlijk. Antoniek komt, dat is de eigenlijke reden dat we naar huis zijn gegaan. Het is een aderlating, ik voel haar aandacht en betrokkenheid, op zo’n heel andere manier dan Bert die geeft, en zij is wel bestand tegen heftige emotie. Als we weer thuis zijn op ons vakantieadres voel ik dat de rails weer verankerd zijn onder mijn systeem, dit is van het goede, leve het Ribw, leve Antoniek, ze kan met een gerust hart op vakantie, ook voor drie weken, fijn.

Weer thuis op ons vakantieadres, en ook dat is weer zo fijn, pakken we de spulletjes uit die we nog vergeten waren, zoals kaarten om te versturen, de eerste twee ladinkjes zijn al weg, en kaarten voor de Canasta. En het altaartje, dat zijn twee icoontjes, die nu uitgeklapt staan bij de roze kaars die we níét vergeten waren, Lissa wil bij het slapen gaan haar Jezussen zo graag welterusten zeggen, en Bert heeft de bakblik meegenomen, hij gaat brownies bakken voor de wielrenmannen, die hier morgenochtend hun pauze genieten. Ik loop naar de AH, met een boel vrieselementen voor de bittere chocolade en meer ingrediënten voor Berts baksel, die niet moeten smelten of bederven, als ik terugloop door de verzengende hitte. Bert gaat koken. Tijd om onze Flo uit te laten en de was op te hangen. Dat wat ik buiten hang is in één kwartier droog, ongelofelijk. Ik trek het niemendallenjurkje, na de korte lauwe douche, meteen weer aan. En vanavond doe ik bijna niets meer, zelfs de middagdut, al neem ik wel de moeite om te gaan liggen, wil niet meer. Het is klaar, de dag is op, en hij smaakte lekker, en naar meer. Laat ik proberen een hebbert te zijn, betreffende het leven, dood zijn willen we al vaak genoeg.

Vrijdag 26-7
Voor het inslapen gisteravond is dit mijn laatste gedachte; ‘dood zijn is veel gemakkelijker dan leven. Niet dat ik dood wil, maar ik wil dood zijn. En ik ben al zo vaak dood geweest, opgenomen in een verzonken stilte. Ik geloof niet in suïcidaliteit, dat er ook maar iemand suïcidaal is, dat er ook maar iemand dood wil. Maar ik kan me dan ook met niemand identificeren, niet eens met mijn zelven. Wel is er mijn grote betrokkenheid, met alles, maar alles, werkelijk alles is ver weg. Dood zijn in een verzonken stilte, daar ligt nu mijn realiteit’.

Ik droom vannacht over zussen, zo lief, die begrijpen, dat ze me niet begrijpen. Bert zei gisteren dat het ook mijn eigen interpretatie is hoe ik ten opzichte van hen sta, vannacht in mijn dromen vul ik het anders in. Bij het ontwaken ben ik zo moe, dat ik me, na de wandeling met Flo, voor korte duur, terug vlij op de bank. Om kwart voor tien is daar de invasie van de wielrenners, oh, wat is dit leuk. Tien hartelijke sportieve rauwdouwers, die zich de versnaperingen blij laten welgevallen. Het is mooi de groepsdynamiek te zien van dit zo hechte clubje, waar Bert in is opgenomen, en waarvan hij de gemiddelde leeftijd terug schroeft naar vijfenzestig. Natuurlijk schiet ik de kiekjes, dit is een mooi memorabel moment, dat ik ook zonder foto’s niet snel zal vergeten, het gaat in de boeken, en in het jaarblad dat Bert altijd voor de club maakt. Na ruim een uur worden de bidons met water en ijsblokjes gevuld, en is het een zwaai zwaai, en gekscherend zeggen ze, dat ze volgende week wel zullen laten weten wat ze voor de lunch willen. Een topochtend.

De dag kabbelt, het ritme is rustig. Bij de weekboodschappen lukt het ons dit keer wel het budget van thuis aan te houden, en dat scheelt meer dan een slok op een borrel, dat we vandaag dan ook niet drinken. Ik maak een ruime middagdut, in de warmte van de kamer, en loop met Flo naar de brievenbus, en die is ver, vindt Flo, wandelen in deze hitte vindt ze bepaald niet nodig. En ook vandaag neem ik, als iedere dag hier, de tijd om in het boek van Sally Rooney te lezen. Tegen vijf uur is Nans er. We zetten ons in de lounge, waar zelfs de schaduw niet helpt. Bert bereid de maaltijdsalade, en na het eten is daar de verlossende bui, meer dan één bui, rollende donderslagen, en beangstigende klappen, Nans gilt. Het journaal kijken we vooral om de Tour te zien. De etappe werd vanmiddag gestaakt vanwege het noodweer, witte winterse taferelen, en de modderstromen kolken over de route. Indrukwekkend en verontrustend klimaat in deze wereld. Bert en Nans kijken verder naar ‘De slimste mens’, ik werk mijn mail bij, gezellig huiselijk samen-zijn zo. De stok kaarten komt op tafel, ik leer Nans Canasta, de beste leerling ooit, ze heeft de vele spelregels razendsnel door, en speelt het spel met verve én flinke winst, leuk. Natuurlijk praten we ook bij, over een leven dat me vandaag als gegoten zit. Het kan bestaan. Er staan hier bedjes gespreid, maar als Nans dan toch naar huis wil, vind ik het om half twaalf echt laat genoeg, ik heb nog tijd en ruimte nodig om alleen te zijn en te acclimatiseren, na zo’n relaxte volle dag.

Zaterdag 27-7
Gisteravond zei Lissa in bed; ‘de vakantie wordt steeds fijner’. Vandaag staan we goed op. Toch vind ik het moeilijk de dag te dragen, om wéér een dag te maken, de verantwoordelijkheid te nemen over deze dag. Gister sprak ik met Nans over hoe fijn ik het vond, het bezoekje destijds op haar werk, wonen in een woonomgeving met minderbegaafden. Nu weet ik wel dat ik hoogbegaafd ben, maar met mijn zo beschadigd leven sta ik zo zwak, en is mijn begaafdheid op zoveel fronten zwak, dat ik de veiligheid en begeleiding van zo’n beschermende woonomgeving zeker nodig zou hebben. Ik weet dat ik veel van mijn zelfstandigheid op zou geven, maar het feit is dat ik op veel gebieden niet zelfstandig ben, hoe volwassen ik ook ben. Deze dag, hoe goed ook, drukt zwaar op mijn schouders, zelfs een goed leven heeft een breed draagvlak nodig. Met een beschadigd leven heb ik per definitie geen breed draagvlak, hoezeer er dat, voor anderen en mezelf, ook uitziet.

Ik slaap tot twee uur op de bank, het hoofd is er om koel te houden, wat temperatuur betreft is dat makkelijk, het aantal graden is bijna gehalveerd. Er staat een mail van tante Toos in mijn mailbox, ik besluit haar op te zoeken, ik wil graag even ‘in de benen’. En zo met mijn richtingsgevoel, zie ik de halve stad, ik herken alles hier een beetje, ik woonde hier ooit drie jaar, en telkens kies ik de verkeerde afslag. De fiets van Annelies is een gazelle, veel meer dan mijn Gazelle dat is, geweldig het lijkt wel een elektrische. Alleen dat zadel, ik dacht zeker te weten dat Annelies niet groter is dan ik, maar mijn kut zit tot tegen mijn keel, ai. Bij tante Toos is het gezellig. Ze heeft altijd een energieke babbel, met een dominante zuigende werking, die ik ook van wijlen moeder ken, oeps. Lang blijven is geen optie. De terugweg is zo gevonden, en kort dus, en gedeeltelijk lopend, om mijn tere voorvlak te sparen. Ik loop terug naar het plein voor een knolselderij, de vele groente eet ik hier ook. Nu ben ik opnieuw zo ontzettend moe, is dit de prijs van het rommelige vele eten, en ja, ook mét suiker, van de afgelopen week, of is het de drukte van gister waar ik van moet bekomen, of is het de familie die nu meer mijn pad doorkruist. Zo meteen, na het avondmaal, is het banken, dit is de slaapzaterdag. Het is me nog niet gelukt te ontwaken vandaag, bedenk ik me nu, tien voor zes in de late namiddag.

Het lukt me vandaag niet om de afwasmachine leeg te ruimen, het lukt me niet om thee te zetten, of om Flo uit te laten, dat laatste neemt Bert van me over, gelukkig, de rest is voor later, alles is mogelijk, en zo zit er toch een schurend geluk in de dag. Bijna twaalf uur, en niet eens moe, de regen danst opnieuw op de tafel, ook de natuur is blij, hier in het Zuiden althans, hoger Nederland gaat nog steeds gebukt onder de warmte, voor diegene die daar onder gebukt willen/moeten gaan. Vanavond hebben Bert en ik gekeken naar het programma ‘Ik vertrek’, een follow up, nooit eerder gezien, dus het is sowieso een follow up. Ik vond het erg leuk de vitaliteit en veerkracht van deze mensen te zien, de manier hoe ze met zoveel praktische haken en ogen hun geluk zoeken, en ook vinden. Geïnspireerd ga ik daarna bouwkavels zoeken op internet, (veel te duur) voor het smullen, en voor ons te bouwen ieniminie huisje waar Bert en ik samen van dromen. Het is leuk dat we dromen hebben, en of die wel of niet vervullen, sjwa.

Zondag 28-7
Er is in het weekend een niets geslopen, een ander niets dan ik ken, niet per se van een leegte. Vanochtend stond ik pas om kwart voor negen op, bijzonder; geen ochtendbegroetingen rond half zeven. Goed chagrijnig, na vele dromen, die weg zijn zodra ik mijn ogen open. En zo is alles nieuw, in het oude leven dat ik maar moeilijk kan aanvaarden. Na de wandeling met Flo wil ik terug kruipen tegen Bert, maar daar hoor ik de trap al licht kraken, terwijl hier niets kraakt in dit zo prachtige huis dat mij omarmt, en dat ik nu zelf niet kan omhelzen. Natuurlijk babbelen Lissa en ik opgewekt bij de koffie, daar is een automatische piloot goed in, en dat is wat ik niet hoor, ik hoor het slepen, het schuren, het onvermogen erachter. Ik bespreek met Bert mijn frustratie rond mijn eten, dat ik er zo veel meer mee bezig ben, en zoveel moet eten ook. ‘Dat is sinds je moeder dood is’, zegt ie. Sinds moeder dood is beweeg ik, letterlijk, ook veel minder, bedenk ik me nu, komt dat omdat er zoveel meer in mij is gaan bewegen na haar dood, en moet dat allemaal gevoed worden. Ik zoek de bank, samen met het boek ‘normale mensen’, van Rooney. Ik ben ver over de helft, en ik ga nog trager lezen, ik wil het lezen niet verliezen, ik wil de hoofdrolspelers niet verliezen. Niet dat ik me met het identificeer, ik identificeer me met niemand, ik leg geen verbanden, maar ik verbind me met iedereen, ook met fictieve personen, ik houd óók van hen. En ik wil van hen geen afscheid nemen. ‘Je verbindt je met iedereen, omdat er bij jouw thuis geen verbinding was’, zoiets zei Bert laatst. Ik denk aan de moeder die twee kinderen heeft moeten afgeven (de tranen wellen in mijn ogen), en daarmee ook mij verloren heeft, omdat ze niet anders kon, zou ze nu bij haar Hein en Jose zijn, ik hoop het zo voor haar, nog meer hoop ik het voor mezelf, omdat ik dan echt geen zorg meer voor haar hoef te dragen. Lezen is ademhalen, en veel meer dan dat, lezen laat mij met met een geruststellende verwarring van anders denken achter, werelden die opengaan, die vóór het lezen van het boek niet bestonden. Nog veertig pagina’s te gaan, en weer val ik in slaap.

Zeven uur. Er is een kalmte in de dag gekropen, heerlijk. Een suikerzoet roesje. Al is er van een roes misschien altijd enige sprake door de vele medicatie die ik slik. De roze (!) kalmeringsmiddelen laat ik meestal achterwege, zo ook vandaag, de kalmte, de traagheid is er als vanzelf. Als ik dit niets, dit mooie lege brein, mee naar huis zou kunnen nemen, zou ik vandaag nog gaan. Bert en ik hebben het gevoel dat we hier al weken zijn, voor mij geldt dat vaak, er kan in luttele seconden al zoveel gebeuren, dat een verre reis overbodig wordt. Vanmiddag hebben we weer met z’n allen een verre wandeling gemaakt, gezellig. Daarna schrijf ik posten, bij wijze van vakantiegroet. Ik loop meteen naar het plein, is er geen brievenbus dichterbij. Het lukt me ook de vaatwasser, in drie fases, uit te ruimen, verder helpt Bert met klein huishouden. De tafel laat ik voor wat ie is, de rommel past mij. Liggend op de bank lees ik, met spijt, in het boek, het begint uit te raken, ik stel het afscheid uit, tot morgen? We maken nog een rondje bed, en Moeke wacht weer op haar beurt.

Maandag 29-8
katten en spekken
vuilbekkend macht vergaren
geld rot aan mijn beurs.
Een paar dagen geleden stuurde ik deze haiku 127 naar Margreet, ze vindt mij als een ware marxist/realist spreken. Ik geloof niet dat ik dat ben. Das Kapital heb ik nooit gelezen, en dat ambieer ik ook niet. En het is makkelijk om links georiënteerd te zijn met zo een kleine portemonnee, en zo’n kleine portemonnee dat is misschien wel wat ik ambieer. Ik houd niet van geld, ik vind het werkelijk stinken. Is dat iets dat ik van ouders heb geleerd, hoe vermogend zij ook waren, uitgeven konden ze niet. En gelukkig kan ik dat wel. Met het sobere leven dat wij leven, zijn er altijd potjes, ook één gul potje, voor kadootjes voor anderen, en soms voor mezelven, voor de vele posten die ik schrijf, ook dat kost een klein vermogen, zelfs voor aanpassingen aan ons lieve huis, en voor de kroeg waar we wekelijks zitten, met dank aan Annelies en Roel, want nu is dat van hun gulle geste. Ik overweeg zelfs het gedeelte van het huis van de ouders niet te erven, wil ik wel iets erven, ik draag al zoveel stank mee van die ouders. Gister las ik in de Volkskrant een artikel van de Kroatische filosoof Srecko Horvat, inspirerend hoe hij het kapitalisme hekelt. En ook hoe hij de auto-industrie aanvalt, met betrekking tot milieu. Hij vraagt zich af waarom we niet radicaler durven denken. Het is mooi om alle auto’s met fossiele brandstoffen te vervangen door elektrische auto’s, maar waarom willen we überhaupt privéauto’s. We kunnen veel beter praten over de manier waarop we onze openbaarvervoersystemen kunnen uitbreiden. Gisteravond schoven ene Joost en Peter bij ons aan, bij Moeke, als ik vertel dat ik al vijfendertig jaar vrijwel vegetarisch eet, vragen ze naar het waarom, ik zeg voor het milieu, ze verstaan me gewoonweg niet, al is hun houding open, en ik vind die onbevangenheid leuk. Ik ben niet van het bekeren. Ik geloof in geen enkele bekering. Wel in bewustwording, iedere bewustwording, omdat in bewustwording echtheid schuilt, en betrokkenheid, en dat is wel een, hopelijk milde, eis die ik aan iedereen stel. Er valt zoveel van bewustwording te leren, van kijken naar jezelf, naar je eigen aandeel, naar je eigen geschiedenis, het is beter je daar niet van af te keren, ten behoeven van het leren, vandaar geen bekering van mij, alles is er om vast te houden, om zo los te kunnen laten. En ik ben tevens de advocaat van mijn eigen duivel, Het leven moet hoe dan ook zijn loop hebben, het is zoals het is, laten we leven naar eigen goeddunken, voorbij iedere regel, en dat we de wereld in zo’n korte tijd om zeep helpen, het zal zo zijn, en God zegenen de greep, al zal Hij dat niet doen.

Kwart voor drie. Heb ik geen goede middagdut geslapen. Ik weet toch dat vanzelfsprekendheid in mijn leven van zeer korte duur is, en dat dat juist schoonheid oplevert. Het is niet mooi, het is hier te klein, ik zit tegen het plafond, en ik kan niet weg. Hoe kon ik de mannen gisteren verdragen in mijn eigen habitat, al was het bij Moeke, en zelfs genieten tot in iedere vezel. Om nu gevangen te zitten in een brein dat geen enkele redelijkheid kan verstaan. Ze eten twee boterhammen met hagelslag, ik laat ze begaan, ook al weet ik dat dat niet helpt, zij geloven daarin. Ik verlang naar huis, omdat daar mijn regels gelden, al weet ik dat ook dat niet waar is. Zaterdag heb ik op het plein een roze jasje, a la spijkerjasje, voor Lissa weg laten hangen, de helft voor de helft, ik zou alles voor haar willen kopen, zij verdient de zoetste aandacht, en nu lukt het me niet om op pad te gaan. Bert is voor een lange tocht wielrennen in dit vriendelijke weer, en ik kan niets, enkel wachten op het ontwaken van hen die wel kunnen.

Ik weet dat we geen stap kunnen verzetten, en lopen kan toch. Lissa moedigt me aan om naar de kapel te lopen, hier zo’n kleine drie kwartier vandaan. Een berg, ik weet het, maar wachten is ook een berg, we gaan, gauw genoeg zingen we. Ik ben moeder indachtig, één minuut van rouw, ik huil dat ik haar verloren ben in de dood, al is het verlies van veel en veel eerder. Een moeder die mij nooit gedragen heeft, misschien zelfs niet de eerste negen maanden. De pijn wordt zo hevig, ik ‘hoor’ ze ‘praten’ in alle talen, al kan ik geen vertaalslag maken naar deze blog. Ik begrijp ze, ik begrijp wat er mis is gegaan, en ik ben zo dankbaar met mijn delen, met mijn DIS. Want al zou ik zeventig maal zeventig jaar pijn hebben, zeventig maal zeventig jaar huilen, het zou niet voldoende zijn om te dragen. Ik ben zo dankbaar dat ik vaak geen contact heb met wie dan ook in mij, dat ik niet kan zien, niet kan voelen, en dat ook anderen buiten mij niet kunnen waarnemen, hoe het kan huishouden in mij, hoezeer ik daar ook naar kan verlangen, want hoe eenzaam is het. Mijn afsplitsingen geven mij de mogelijkheid om wel te kunnen leven, acceptabel ook, genietend zelfs, dieper dan ik dragen kan. Ik voel hoe mijn Heer met me meeloopt, ik zing Hem lof om Zijn grootheid, al begrijp ik Hem niet, al begrijp ik niets van geloven, ik kan niet anders voelen dan dat Hij me draagt.

Gisteravond laat bij Moeke, schuiven de twee mannen, Joost en Peter, met het brutale gemak van het joie de vivre binnen enkele seconden bij ons aan het tafeltje. Mannen op leeftijd, nog net iets meer dan ons, en uit de gegoede klasse, ik herken ze als mijn broekzak, en ook zij weten hoe je met elke situatie om moet gaan, behorend bij oud geld, al sta ik inmiddels onder aan de ladder, of kom ik niet eens in de buurt van de ladder, al maakt het hen niet uit, en mijzelf ook niet, het is comfortabel genieten met z’n vieren. Binnen twee minuten heeft Joost me ons adres ontfutseld, want dat is het eerste dat ie hoort; dat we huizen- annex hondenoppas zijn. En dan doe ik, heel ongebruikelijk, een boekje open over mezelf, opdat hij weet, als dat al kan, wat voor boter hij in de kuip heeft, wie hij dan in huis haalt. Ik vertel dat ik een meervoudige persoonlijkheid heb. Zelden kreeg ik zo’n leuke reactie, Joost zegt ontwapenend; ‘hoe doe je dat’. Nu denk ik, als ik dát zou weten zou ik tien stappen voor lopen op mijn stoornis, ik dóé het niet, ik héb het. Ik moet ontzettend lachen, en nu nog tovert die opmerking een lach op mijn gezicht. Betrokken mensen die durven doorvragen, en ook over zichzelf vertellen, al is het Joost ook te doen om zijn huis en haard, en dat van vrienden, veilig te stellen. Natuurlijk houd ik slagen om de arm, zelfs als ik niet weet waarom. Dit is weer zo’n moment waarop ik geen enkel contact heb met het feit dat ik ook maar iets mankeer, sterker nog, dat ik zo ziek ben, ik begrijp er niets van, net zo min als hen, denk ik, hoezeer ik er ook naar zoek, hoezeer ik het ook probeer uit te leggen. Het afscheid is allerhartelijkst, het zal vervolgd worden, leuk nieuwe balletjes die rollen.

Om kwart voor vijf, vanmiddag, loop ik met Lissa naar de kledingzaak voor haar roze jasje, pasje op zak, en ze mag nog iets kiezen, al weet ik dat er ook andere manieren zijn om zoetste aandacht te geven. Ze kiest een blauw spijkerjurkje, oeps, maat achtendertig zit inmiddels ietsje te strak, groter hebben ze niet, ze mag het toch hebben, die enkele kilo’s zijn er zo weer vanaf. Als ik buiten sta, zie ik in een flits mezelf, zesde klas lagere school, ook met een blauw spijkerjurkje met korte mouw, in de winkel zei ik al tegen de verkoopster dat het me ouderwets aandeed, nu weet ik waarom. Een lichte trilling van blijdschap trekt door mijn lijf, moeder heeft een nieuw jurkje voor mij gemaakt, een zeldzaamheid, ik in het nieuw, altijd maar die eeuwige afdragertjes van mijn zussen. Opgewekt lopen Lissa en ik naar huis. Bert komt ook net thuis, fijn. Ik laat Flo uit, neem een douche en laat de zeer hete straal een tijdje over mijn getergde rug lopen. Ik prop de wasmachine vol, en Bert heeft inmiddels de pastamaaltijd klaar. Daarna begint het grote uitstellen van de lappen tekst die ik nog op de blog wil zetten. Dus we bellen Marianne, Petra, en naar Frankrijk, Jan-Pieter en Paulien. Fijn. Samen met Bert kijken we de slimste mens op de vermaledijde tv. En nu is het kwart op elf, ik zit buiten met kaarsjes en zonnelamp, te donker eigenlijk om mijn laatste woorden van vandaag te tikken. Ik ben in het goede gezelschap van een prachtig felgroene sprinkhaan, een glas Coca Cola, en John Denver. Voor morgen geen avonturen, hoop ik, in de negen dagen dat we hier zijn, gebeurt zoveel, teveel, het lijkt of we hier al weken en weken zijn, en dan te bedenken dat ik de helft van de tijd slapend doorbreng, het leven is zwaar lichtvoetig. Laat ik altijd opstaan en wandelen.

Dinsdag 30-7

‘Sta op en wandel’, zijn overigens Jezus genezende woorden, volgens verschillende Evangeliën, voor de wonderen die nog steeds zijn. Bid, mocht je dat willen, om te kunnen zien. De Heer geeft je niet meer, niet minder, dan dat wat je aankunt.

Vanochtend was ik een kleine vaat, ruim de keuken een weinig, en vouw de was, van die kleine leuke doedingen, het schoont, fijn is dat. En zo is de koffie laat. Samen gaan we voor de boodschappen naar de AH. Bert gaat wielrennen, en ik ga doezelslapen van één tot vier. Pas dan krijgt Flo zijn tweede wandeling, oeps. Om half zes, ik rek, ik rek, maar dan pak ik toch echt het boek voor de laatste tien bladzijde, zelden lees ik een boek uit, maar van Marianne en Connell wil ik alles weten en voelen, het einde is zo mooi, en zonder enige valse ontroering, passend bij dit prachtige boek, een klaarkomen zonder einde.

De dag lummelt relaxed, dit zijn de dagen van niets hoeven. Mijn hoeven zijn versleten, beurse voeten. Gister liep ik, vooral zonder Flo, ruim twaalf kilometer, dat is niet vaak meer. Vanavond net voordat we voor een koffie naar ‘Moeke’ willen gaan, belt Emmy terug; een lief, praktisch, zakelijk gesprek. De zussen zijn druk aan het ruimen in dat oh zo volle ouderlijke huis. En het is anders zo zonder mama, en gezellig, zegt Emmy. En ik wil me zeker niet drukken, dus ik praat fanatiek mee over de ins en de outs. En beloof, bijna, spoedig te komen. Bert steekt er op het terras een stokje voor, hij heeft meer overzicht over het harde vallen van mij, waar ik uiteraard weer geen enkel contact mee heb, hoezeer ik ook zoek. En nu, tien voor half twaalf, weet ik weer dat de verhouding niet alleen met moeder meer dan ambivalent was, maar dat dat ook zeker met de zussen zo is, omdat ze zich zo heel anders verhouden tot wijlen de ouders, gelukkig voor hen, helaas voor mij, zo blijf ik altijd de vreemde eend, die niet past, hoe groot het huis ook is, hoe groot hun liefde, voor mij, ook zal zijn.

Woensdag 31-7
Ik word vaak wakker vannacht, Bert maakt vreemde geluiden, zou hij ook bizar dromen, hij weet het nooit. Mijn dromen zijn vreselijk. Om kwart voor zes is het licht genoeg om te ontwaken en durf ik naar beneden te gaan. Ik droom over hét grote huis, waarin ik gevangen zit, omdat mijn zussen me niet laten gaan, de pijn in mijn kop is enorm, ik kan me op geen enkele wijze uitdrukken, zelfs nu ze me gevangen houden benaderen ze me lief, het is bizar. Vele planten overwoekeren mij, de rommel is enorm, kamers volgestouwd vol troep, waar mijn zussen mij doorheen willen laten ploegen, terwijl voor mij hier niets te zoeken valt. Ik probeer weg te vluchten, maar overal kom ik dát huis, en dé zussen tegen, die mij, als met een soort lange tentakels, in hun grepen houden. Gelukkig is beneden Pietertje die om aandacht vraagt, de eerste sigaret, en ik blijf net zolang op, totdat de droom achter me ligt, ergens opgeborgen in mijn krochten. Boven slaap ik nog één uurtje. Als ik terugkom van de ultrakorte loop met Flo, barst ik in tranen uit, maar het gebeurt niet, ook droge tranen zijn zout, ik zet koffie, en het is klaar.

Als we samen koffie drinken, wil ik al dat de dag voorbij is. Het koffiedrinken duurt uren, na één paar minuten houd ik het niet meer vol, en ga naar buiten, voor een sigaret. Daar voel ik niet alleen het verdriet, maar ook boosheid én dat naar mijn zussen, en hoe ze me links laten liggen. Ze reageren niet op mijn spaarzame mails die ik schrijf en de contacten die ik zoek, en al helemaal niet inhoudelijk. ‘Vind je het gek’, zegt Bert, als ik weer binnen ben, ‘jij hebt zelf gezegd dat je zo min mogelijk contact wil, zo geef je wel heel dubbele signalen’. Die zit, hij heeft gelijk. Vermoeid ga ik op de bank liggen en slaap de ochtend weg.

Ik voel me doodgezwegen, en dat is mijn lot van geboren zijn in deze familie. Mijn zussen spelen ook zwijgertje. En mijn zussen zijn tevens uiterst coulant, op de praktische manier, aangaande mijn ziekte, ze zullen mij geen duimbreed in de weg leggen, aangaande familiebetrekkingen, alles hebben ze met z’n drietjes geregeld. Het opvangen van moeder, haar begeleiden op haar sterfbed, haar begrafenis, en nu het leegruimen van het huis, ze zullen mij daar nooit op aankijken, ik weet het. Maar hoe graag zou ik soms willen, dat ze inhoudelijk, emotioneel, gevoelsmatig coulant zouden zijn, en dat is waar ik naar zoek, en ze toe prikkel, en telkens opnieuw gooi ik dan kleine lijntjes uit, en vang bot. Ik ben niet verstandig, mijn zussen zijn dat veel meer. Er zijn van die onverstandige momenten, als ik weer die familiaire verbinding voel, dat ik blijf zoeken, blijf mailen, omdat ik niet geluisterd heb naar een moeder die altijd zei; ‘verstand gebruiken’. Tegen beter weten in, op zoek naar verbinding met die drie vrouwen, die naar eigen zeggen een goede jeugd hebben gehad, of het gewoonweg niet weten, vaak kan ik dat loslaten, ik kan hen laten gaan, maar altijd is er weer het addertje dat zo graag wil. Familie is blijkbaar iets, voor sommigen, om te hebben en te houden. Ik kan hard roepen, ‘ik wil er niets mee te maken hebben’, maar zo werkt het niet met die velen in mij.

Ik schrijf mijn zussen een uitgebreide mail, over mijn ambivalentie, over de vele benen waar ik op hink, ik leg dingen uit over DIS, behalve Emmy, is er niemand in de familie die de moeite heeft genomen daar inzicht in te krijgen, ik geef hen bij deze informatie, niet omdat ik de ‘schuld’ van mijn meer dan tienzijdig gedrag wil goedpraten, maar omdat ik mijn gedrag wil illustreren en uiteen wil zetten, ja, dus toch weer op zoek naar begrip. Het tweede punt waar ik over schrijf is over het zwijgen van hen, dat ze inhoudelijk niet op mij ingaan, dat ik me doodgezwegen voel, dat ik hen daarin begrijp, ook hun eventuele onmacht, zij komen ook uit het huis van de ‘zwijgers’, maar dat ik daar wel boos over ben, het raakt te zeer aan mijn verleden. Als laatste schrijf ik dat ik een reactie wil. Ik bel Emmy om hier met haar over te praten, en dat is altijd weer iets dat Emmy en ik goed kunnen, op de momenten dat zij, of ik, aan de bel trek, dan zijn we er voor elkaar, en is er een zekere openheid. Een mail van Marlies is er ook gauw genoeg, dat ze graag wil reageren, ook op de vorige mails, maar nu niet de tijd en de aandacht heeft om daar de juiste woorden bij te zoeken. Lief. En dan gaan Bert en Lissa en ik voor een lange lange wandeling, en Flo mag mee. We lopen in hele lieve regen, en milde woei, en luchten van grijze zijden lakens, die zich ontfermen over het groene landschap en over ons. En bij thuiskomst voel ik dat de pijn, de boosheid, het verdriet is blijven hangen, ik voel de hevige siddering zodra ik binnenkom. Weer die bank, weer die lieve Bert die ons onder stopt, weer die vele tranen die er niet zijn. Ik wil met geen enkele familie bezig zijn, goddomme dit kost me weer dagen, ‘ik wil dit niet, ik wil goddomme geen familie’, en ‘waar zijn ze mee bezig, waar doen ze al die moeite voor’, ‘voor zussen die er niet zijn’. Vier uur, uitgeput val ik in slaap. Een uurtje later wordt ik wanhopig wakker, en ‘schrijf’ me uiteen op de blog, het helpt. Bert kookt niet. Ik loop naar de AH voor lekkere dingen op de boterham, de leeuw in mij is ontwaakt, het is meer dan geeuwhonger.

Laat ik vooropstellen dat ik niet kan praten, ik heb al heel vroeg leren praten. Ik kan de juiste vragen stellen, misschien iets te direct, passend bij de arrogantie en de zelfgenoegzaamheid van de gegoede klasse, maar praten kan ik niet. Openhartig lullen, over diepe zaken die voorbij gaan aan mezelf, moeder deed het me voor, wat kon die eindeloos lullen, over alles, werkelijk alles, dat dan niks niemendal raakten, alleen mijn tere brein, omdat ik niet anders mocht praten, en al zeker niet anders mocht denken. Ik ben het meest volgzame meisje, ik kan niet praten. Ik ben de vrouw van het woord, die zich oeverloos, aan vele oevers, wil uitdrukken, en misschien lukt dat alleen met Margreet, omdat Margreet zoekt, en met Bert, omdat ik zoek, en met M, ook uit de gegoede klasse, omdat zij ook de directe openhartige vragen weet te stellen, zonder mijn arrogantie, overigens. Ik kan niet praten. Maar laat mij schrijven, laat mij spreken, er is genoeg dat ik te zeggen heb, ik heb al twintig levens geleefd, waaraan jij je niet hoeft te stoten, en storen hopelijk ook niet, en lees vooral mijn blog niet, als je dat te zwaar valt, het leven is er om licht te nemen, licht, lichter, lichtst, zo is het bedoeld.